In Gevormd of vervormd? betoog ik dat “lesgeven” een vervorming is van wat leerkrachten op school doen. Dat werkwoord suggereert namelijk dat je de helft zou kunnen doen van een activiteit die essentieel om samenwerking vraagt, alsof je met één hand zou kunnen applaudiseren. Een beter werkwoord is “onderwijzen”. Dat doen leerkrachten niet alleen, maar fundamenteel samen met de leerlingen. Vandaar dat je dit werkwoord het best reflexief en in meervoudsvorm kunt gebruiken: wij onderwijzen ons. Wij doen het samen en daardoor leert iedereen.
Deze conclusie roept associaties op met het mooie idee van de lerende gemeenschap. Dat is in feite wat een school zou moeten zijn!
Maar hoe je dat duurzaam kunt organiseren is nog niet zo gemakkelijk en is misschien zelfs wel onmogelijk… tenminste, zo lang als we traditioneel over de school blijven denken: als een gebouw waarin een leerkrachtenteam een maatschappelijke verantwoordelijkheid heeft. Als je zo naar een school kijkt, dan worden de leerlingen namelijk principieel passanten. Zij komen een tijdje langs. Als zij jong genoeg zijn, maken zij zelfs de vergissing te denken dat hun juf of meester op school woont. Leerkrachten horen wezenlijk bij de school, zo denk je dan; maar leerlingen niet – die blijven slechts een paar jaar.
Ouders denken vaak zo. Zij hebben het beste met hun kinderen voor en waarderen de school vaak slechts in afgeleide zin, als een middel, een dienst die benut kan worden. Ook ouders zien de school daarom als een doorgangsfase, een passage, waar hun kind zolang verblijft tot het de noodzakelijke kennis en vaardigheden is bijgebracht. Dan roept voor hun kind de echte wereld. Het leerkrachtenteam blijft achter, overbodig geworden; hoogstens een mooie herinnering die bijgezet kan worden in het album met de plaatjes…
Voor de gemeenschapszin is het in een lerende gemeenschap lastig als een wezenlijk deel van de gemeenschap beschouwd wordt als passanten. Hoe creëer je namelijk een gemeenschap als het merendeel van de leden zich niet voor onbepaalde tijd wil binden, maar bij aanvang al weet dat ze slechts een paar jaar zullen blijven? Dat is de uitdaging voor een school die een lerende gemeenschap wil zijn.
Zo’n school moet wat mij betreft ophouden te denken dat ze primair bestaat uit een leerkrachtenteam en een schoolgebouw. Zo’n school moet veel groter denken. Niet alleen de leerlingen horen er wezenlijk bij, maar ook de oud-leerlingen, de toekomstige leerlingen en daarmee vooral ook de ouders. De ouders horen erbij. Met hart en ziel. De ouders wil je op feestjes horen vertellen dat de school van hun kinderen hun eigen leven diepgaand veranderd heeft. Je wilt dat ze zich daar meer dan welkom voelen, dat ze zich met de school identificeren, dat ze zich aangesproken voelen als iemand iets over hun school zegt, zoals fervente Oranje-supporters die glunderend kunnen vertellen hoe mooi ‘wij’ gespeeld hebben en hoe verdiend het is dat ‘wij’ hebben gewonnen.
Een school die groter denkt heeft een leerkrachtenteam nodig dat van harte samen op wil trekken met de ouders. Zo’n team heeft het samen met de ouders over onze kinderen. En zo’n team geniet ervan als de ouders het hebben over onze school.
Dat vraagt voor velen van ons om een mentaliteitsverandering. Het vraagt om een houding die vertrekt vanuit het oprechte vertrouwen dat anderen hun taak naar behoren zullen kunnen uitvoeren en dat we het samen doen – ieder met zijn eigen inzet, zijn eigen inzicht en zijn eigen initiatief. Dat vraagt om overgave, een vermogen dat onze kinderen als geen ander hebben, maar dat wij als verlichte en onafhankelijke volwassenen een beetje zijn gaan wantrouwen. Wij menen onterecht dat je met inspectie en controle verder komt.
Het is de hoogste tijd dat we als samenleving weer een lerende gemeenschap worden – met zijn allen. Ons hele leven lang.
[Deze blog verscheen eerder, in iets gewijzigde vorm, als column in DaltonVisie, september 2019.]
“Een school die groter denkt heeft een leerkrachtenteam nodig dat van harte samen op wil trekken met de ouders.”
Na 25 jaar op een basisschool gewerkt te hebben waar intens gestreefd werd naar ouderparticipatie, ben ik tot een tegenovergestelde mening gekomen. De ideale leer- en leefomgeving voor een leerkrachtenteam is een weeshuis. Wel kinderen, geen ouders. De bemoeizucht, de gerichtheid op het belang van het eigen kind, de primitieve opvattingen over wat er geleerd moet worden, de keiharde machtspositie (voor jou een andere juf) heeft er, onder andere, toe geleid dat het onderwijs grotendeels gefeminiseerd is en het lerarenberoep tot een schaduw van wat het behoort te zijn. Gevolg: parttime betrekkingen van leerkrachten zijn regel en hebben de rechtspositie van leraren al enkele decennia lang ondergraven. Staken (écht staken, niet de angstige acties die we de laatste jaren gezien hebben) roept de woede van ouders over de school af.
Ouders horen niet op school, net zo goed als ik niet op het werk van mijn vrouw hoor en zij zich niet met mijn werk moet bemoeien.
We stellen ons blijkbaar twee tegenovergestelde idealen voor. Wellicht zijn ze beide niet te realiseren, maar de weeshuis-constructie die je voorstelt is in ieder geval niet te realiseren. We zijn ongetwijfeld ook mijlenver verwijderd van mijn ideaal van een lerende gemeenschap. Misschien is het geen haalbaar, geen plausibel en geen gewenst ideaal. Maar belangrijker dan dat is de these dat we opnieuw moeten nadenken over wat we met school en met onderwijs willen. Want wij – mensen, alle mensen – zijn een lerende gemeenschap. Dat kunnen we ontkennen door onszelf klem te denken in het vasthouden aan het huidige bestel, maar dat hoeft niet. Er is ruimte om anders te denken.
dag jan bransen,
een schat aan ervaringen:
de school als gemeenschap binnen Jenaplanonderwijs
kom eens langs om vanuit een opvoedkundig perspectief de gemeenschap te ervaren
groet
frank
Dat is prima. Doe ik graag. Maar wordt wel volgend jaar.