De SURF Onderwijsdagen 2024 werden geopend met een gesprek over de vraag “Waartoe leiden wij op?” Ik was uitgenodigd om op het grote podium van Amare in Den Haag aan dat gesprek deel te nemen en ik heb geprobeerd de centrale vraag te verbreden naar “Waarom hebben wij onderwijs?” Daarmee stelde ik op twee manieren een veel bredere kwestie aan de orde, omdat ik de vraag enerzijds wegtrek van een al te instrumentele en doelgerichte interpretatie van wat zich afspeelt in onze onderwijsinstellingen en anderzijds wegtrek van een al te nadrukkelijke focus op kwalificatie.
In mijn toelichting benadrukte ik dat ik de vraag graag beschouw vanuit het perspectief van de wijsgerige antropologie: waarom hebben wij als menselijke diersoort de omgang tussen de generaties geformaliseerd in een onderwijsbestel? De vraag is niet zozeer bedoeld om te onderzoeken of er niet een alternatief zou kunnen zijn dat te prefereren is boven onderwijs, maar wel bedoeld om de vanzelfsprekendheid van ons huidige onderwijsbestel te bevragen.
Tijdens het gesprek heb ik de vraag niet proberen te beantwoorden. Daar ging het mij niet om. Ik wilde het publiek graag aan het denken zetten en dat hoopte ik te bereiken door de vraag enige urgentie te geven, door te benadrukken dat het bestaan van ons onderwijsbestel met al zijn vaste gewoontes en ingesleten regels best een wonderlijke en misschien zelfs wel onmogelijke aangelegenheid is. Want wat zou de oudere generatie eigenlijk anders moeten doen als zij de jongere generatie wil voorbereiden op hun toekomstige rol dan hun eigen grip op de ontwikkeling van die jongeren los te laten? En wat zou die jongere generatie eigenlijk anders moeten doen als zij in staat moet worden gesteld om zelfstandig te functioneren dan zich te ontworstelen aan de disciplinerende controle van de ouderen? Onderwijs lijkt precies het verkeerde te doen, lijkt de jonge generatie te knechten en de oude generatie te belasten, in plaats van dat zij beide generaties bevrijdt: de jonge van hun onmondigheid en de oude van hun verantwoordelijkheid. We kennen dit paradoxale karakter in de slogan van Lea Dasberg: grootbrengen door kleinhouden.
Ik ga ook hier de vraag waarom wij onderwijs hebben niet beantwoorden, maar geef twee opdrachten mee aan de hoofdrolspelers in het antropologische drama dat zich in onze onderwijsinstellingen afspeelt.
De docenten – die de oude generatie vertegenwoordigen – kunnen maar op één manier voor goed onderwijs zorgen. Door met zorg voor de wereld, de professie, het werkveld en de mensheid los te laten, door het de studenten moeilijk te maken, door van hen te verwachten dat zij zich hun eigen ontwikkeling toeëigenen, omdat het hun ontwikkeling is, en door van hen te verwachten dat zij hun eigen oordeelsvermogen kritisch moeten leren vertrouwen.
En de studenten – die de jonge generatie vertegenwoordigen – kunnen ook maar op één manier voor goed onderwijs zorgen. Door met zorg voor de wereld, de professie, het werkveld en de mensheid hun gezag als toekomstige vakgenoten te veroveren, door het beter te weten dan hun docenten, door zich hun opleiding toe te eigenen, door de verantwoordelijkheid te nemen en waar te maken voor hun eigen handelingsvermogen, door zichzelf een diploma te geven in het besef en met de overtuiging dat de oude generatie hen precies ditzelfde diploma had willen geven.
We hebben dus, om het paradoxaal te zeggen, onderwijs omdat we geen onderwijs zouden moeten hebben.
Het gaat niet alleen om ( het oude) loslaten maar om het anders (durven) vasthouden.
Als door loslaten een onwenselijke uitkomst ontstaat wil ik weerstand bieden om het goede te behouden. Misschien is het een illusie om dat wat ik meen goed is behouden kan blijven, maar ik voel mij geroepen om strijdbaar te blijven ipv het los te laten. Ik heb een optimistisch mensbeeld en geloof dat men ter goede trouw wil handelen, maar ik geloof niet dat ik kan toekijken hoe een verdeel en heers strategie alles kapot maakt terwijl ik toekijk en weet dat de krachten van verbinding zo worden ontbonden. Loslaten wordt dan een perverse vorm van struisvogelpolitiek en dat kan heel schadelijk zijn.
Ik schrijf niet voor niets “met zorg voor de wereld, de professie, het werkveld en de mensheid”. Dus, ja, als er door het loslaten een ongewenste situatie zou ontstaan, dan kun je beter niet loslaten. Maar laat die zorg dan wel een kritische, bereflecteerde zorg zijn. Vraag je af wat er precies ongewenst is, en volgens wie en voor wie het ongewenst is. En vraag je bovendien af of die ongewenste situatie daadwerkelijk het gevolg van het loslaten is.
En dan nog dit: ik heb het over loslaten in een docent-student verhouding – niet echt bij uitstek een verhouding waarin er sprake is van een verdeel en heers strategie, toch?
Kun je iets loslaten zonder het vast te pakken?
Ja.
Als je deze handelingen in de tijd plaatst, dan ga je begrijpen dat je iets niet *tegelijkertijd* kunt vastpakken én loslaten. Opeenvolgend kan het allebei: je kunt iets loslaten dat je eerder hebt vastgepakt en je kunt iets vastpakken dat je eerder hebt losgelaten. Maar het is zelfs zo dat je iets kunt loslaten zonder dat je het eerder hebt vastgepakt. Het kan immers ook in je handen gelegd zijn.