Evidence is in de onderwijswereld een modewoord geworden, een woord dat gezag uitstraalt. Onderwijs moet evidence-informed zijn. Evidence waakt over de 8,5 miljard euro die het kabinet heeft uitgetrokken om de corona-achterstanden in het onderwijs weg te werken. Ik zal echter betogen dat dat niet terecht is. Al die aandacht voor evidence doet het onderwijs, en vooral de mensen in het onderwijs, geen goed. Evidence vloekt met onderwijs. Het volgt namelijk een logica die onverenigbaar is met de praktijk van goed onderwijs. De logica van bewijzen is immers principieel gericht op het beëindigen van het gesprek, terwijl het in onderwijs altijd gaat om het openen van weer een nieuwe gespreksruimte.
Het bovenstaande is de eerste alinea van een artikel dat ik van de zomer schreef toen ik met een aantal collega-filosofen meedeed aan een ‘schrijf-tweedaagse’ bij de Internationale School voor Wijsbegeerte. Het artikel is onlangs verschenen in De Nieuwe Meso Online.
Lees het verder hier. (Leestijd: 13 minuten)
Krachtig verwoord! Dank.
Precies eenzelfde soort betoog is mogelijk tegen de pretentie en eis van evidence-based behandelingsmethoden in de psychologische zorg en therapie. Die vertegenwoordigen in feite een slechts voorlopig tussenstation in het altijd doorgaande zoeken naar en experimenteren met behandelingsmethoden van de oneindig geschakeerde behandelingspraktijk en altijd zeer voorlopige klinisch-psychologische inzichten en bevindingen.
Niettemin, met die ongefundeerde eis willen overheidsinstanties en zorgverzekeraars de huidige behandelaars toch in een protocollair Procrustesbed duwen. Dat bed zal alle welkome vernieuwing tegenhouden, de rijke intuïtie en werkplezier van clinici om zeep helpen, en hun patiënten uiteindelijk schaden in plaats van baten.
Ja, er zijn duidelijke parallellen tussen de manier waarop het medische model de psychologische praktijk in de weg zit en de manier waarop dat model de onderwijspraktijk dwarszit.