Het wordt weer herfst, de tijd waarin onze aanstaande examenkandidaten zich serieus zorgen beginnen te maken over de volgende stap in hun leven, een stap die vooral te maken lijkt te hebben met het kiezen van de juiste vervolgopleiding.
Het zijn vreemde tijden. Niemand die zich meer lijkt te realiseren dat een opleiding ooit een hoopvolle kans was om te ontsnappen aan een miserabel leven in onfortuinlijke omstandigheden. Niemand die zich nog lijkt te herinneren dat een opleiding een uitvinding van de Verlichting is, eens een hoogst noodzakelijke maatschappelijke ladder voor een bevolkingsgroep die overgeleverd was aan de grillen van adel en geestelijkheid, een essentieel instrument voor een toentertijd heel voorzichtig groeiende democratie.
Maar het is inmiddels de 21e eeuw. Een hoge opleiding is een last geworden, een last waar niemand op zit te wachten, vooral onze jongeren niet. Onze jonge prinsen en prinsesjes, gewenst van vóór hun geboorte en heel hun jeugd rondgereden op de achterbank, kunnen al lang niet meer ontdekken waarom een opleiding een bevrijding zou zijn veeleer dan een verplichting. Ik zie het overal om mij heen, niet alleen als vader, maar ook als docent. En als filosoof, als iemand die zich beroepsmatig afvraagt waarom dat wat vanzelfspreekt eigenlijk vanzelf spreekt. Ik zie echt geen goede redenen meer voor die eindeloze toestroom van nog weer meer studenten die aan een echte keuze proberen te ontsnappen door iets algemeens te gaan studeren: psychologie, managementwetenschap, communicatiewetenschap, vrijetijdswetenschap.
Waarom gaan ze niet gewoon werken, denk ik dan.
We hebben het er zelf naar gemaakt, natuurlijk. En het venijn zit volgens mij in de grondslag van onze moderne kennismaatschappij, in het idee dat kennis macht is en controle betekent. We zijn ons gaan blind staren op de grenzeloze mogelijkheden van preventie. We lijden aan een preventie-obsessie. Als je er maar vroeg genoeg bij bent, zo denken wij, dan is alle ellende te voorkomen. Het is een terugkerend refrein bij iedere ramp, of het nu om de monstertruck in Haaksbergen gaat, de geradicaliseerde jihadisten die naar Syrië vertrekken, de ebola-epidemie of de problemen in de jeugdzorg. We zijn er simpelweg en onnadenkend van overtuigd dat we het allemaal hadden kunnen voorkomen als we de oorzaken maar vroeg genoeg gesignaleerd hadden.
Die overtuiging heeft zich inmiddels – helaas al sinds hun geboorte – als een onwrikbare waarheid in onze kinderen genesteld. Zij zijn ervan doordrongen dat het op hun allereerste keuzes aankomt, dat een geslaagd en gelukkig leven voor hen klaarligt en dat het ze aan niets hoeft te ontbreken. Als ze tenminste maar beginnen met het maken van de juiste keuze.
En dat terwijl wij zelf allemaal weten, als we eenmaal een beetje langer in het leven rondstappen, dat je het belangrijkste op latere leeftijd leert, dat je het meeste leert van je vergissingen en dat je soms heel hard moet vallen en serieus in de penarie moet zitten om de intrinsieke motivatie te vinden om je les te leren.
Ik vrees echter dat we onze kinderen niet zullen laten vallen. Ik vrees dat we ze zullen blijven beschermen met onze risicomijdende adviezen. Ik vrees dat we ze zullen blijven voorliegen dat ze zo hoog mogelijk opgeleid aan het leven moeten beginnen. Het zal niet helpen. We zullen ze alleen maar verder naar de afgrond duwen. We zullen ze in de val laten lopen, de val van de hoge opleiding die ze niet nodig hebben. De val van de hoogopgeleide kinderen die wij niet nodig hebben. De val van de alledaagse beroepen die we zullen reserveren voor kinderen die niet mee kunnen komen. De val van een hoogopgeleide klasse mensen die niets geleerd hebben en overal te laat achter zullen komen.
Het gaat een dure les worden. Het spijt me voor onze kinderen, ook al ben ik van nature optimistisch en geloof ik in de weldadige ironie van het feit dat vallen het begin van opstaan is.
Zullen we ze gewoon zonder opleiding aan het werk zetten? Bij wijze van maatschappelijke stage?
[Op 3 oktober 2014 ook als opiniestuk gepubliceerd in de Volkskrant.]