Onlangs vroeg Ellen Klatter mij wat ik vond van een opiniestuk van Edith Hooge over het lelijke gezicht van meritocratisering dat ook in het onderwijs weerspiegeld wordt. Het opiniestuk van de voorzitter van de Onderwijsraad laat duidelijk zien dat er een dystopische schaduwzijde zit aan het meritocratische ideaal. Volgens dit ideaal, zo schrijft Hooge, kan de ongelijkheid tussen mensen gerechtvaardigd genoemd worden als zij het resultaat is van een eerlijke competitie waarin iedereen dezelfde kansen krijgt om zijn of haar capaciteiten te ontwikkelen. Het ideaal is een reactie op de oude standenmaatschappij en op de oneerlijkheid die daarop aansluitend door nieuw geld mogelijk is gemaakt. Het meritocratisch ideaal stelt dat afkomst geen privileges mag impliceren. Of je van gegoede afkomst bent of rijke ouders hebt, zou geen verschil mogen maken voor de kansen die je behoort te hebben op welvaart, respect en geluk. In een eerlijke samenleving verdient iedereen evenveel tegenwind – of misschien liever nog: even weinig. Alleen verdienste telt, eigen verdienste.
Het wrange aan dit ideaal, zo constateert Hooge terecht, is dat het eerder de focus legt op een gelijke kans op ongelijke uitkomsten dan op ongelijke kansen op meer gelijke uitkomsten. We geven, om het met een metafoor te zeggen, ieder kind dezelfde fiets, zonder rekening te houden met het feit dat sommigen naast de school wonen, anderen vijftien kilometer verderop, sommigen bergop moeten fietsen, anderen bergaf, sommigen altijd tegenwind hebben, anderen altijd wind mee, sommigen thuis in de garage nog een brommer hebben staan, of sowieso al door hun ouders op de achterbank gebracht worden, terwijl anderen thuis niet eens de middelen hebben om een lekke band of een gebroken ketting te repareren. We doen alsof alleen de eigen trapkracht ertoe doet. Wat natuurlijk niet eerlijk is.
Hoe kan dit anders? Kan onderwijs überhaupt wel een bijdrage leveren aan de kansen om ‘van een dubbeltje een kwartje’ te maken?
Hooge meent, als ik haar goed begrijp, dat onderwijs niet het instrument kan zijn dat het lelijke gezicht van de meritocratie kan keren. En ik denk dat ze gelijk heeft. Maar tegelijkertijd denk ik dat ze een evidente incoherentie stilzwijgend voor vanzelfsprekend houdt. Als je het onderwijs als een ladder ziet, over succesvolle deelname aan de samenleving denkt in termen van klimmen op de maatschappelijke ladder, droomt van een eerlijke competitie en een oud, sociaaldemocratische ideaal met je meedraagt omdat het je uiteindelijk gaat om de verheffing van het volk… tja, hoe kun je dan nog op een egalitaire manier nadenken over inspanning, ambitie en verdienste? Als je de maatschappelijke ladder intact houdt, dan is er geen redden aan. Je kunt dan immers alleen maar stijgen als anderen beneden blijven.
(Het is dezelfde incoherentie als die waar Anna Bosman op wijst als ze de strijd tegen dyslexie zinloos vindt omdat er in het officiële protocol voor de diagnostiek van dyslexie gesproken wordt over de “laagste 10% van de normgemiddelde lezers”. Dan zullen er immers altijd dyslectische kinderen blijven hoe onvoorstelbaar goed iedereen ook zou leren lezen.)
De oplossing is simpel. Althans in theorie. Houd op met denken in termen van maatschappelijke ladders. Besef dat onderwijs geen competitie is. Het kan, zeker in Nederland. (What’s in a name? bedacht ik me ineens, een beetje flauw, toen het me opviel wat de achternaam is van de voorzitter van de Nederlandse Onderwijsraad.) We zijn eeuwen en eeuwen wadlopers geweest. Al onze inspanningen, al onze ambities, al onze verdiensten: ze hebben zich in het platte vlak afgespeeld. Het ging nooit om klimmen, maar om ploeteren door de modder, door het slik. En waarom? Eigenlijk doodsimpel om dezelfde reden als we ook vandaag nog een wandeling over het wad kunnen maken. Omdat het zo geweldig mooi is, omdat de inspanning op zichzelf zo fantastisch is, niet om ergens heen te gaan, niet om ergens uit te komen, maar gewoon om het samen goed te hebben, om te genieten van de inspanning, van de uitdaging. Niet om te winnen. Niet om te klimmen. Maar om samen te zijn. Om samen te leven. Samen te leren.
Jan, opnieuw een helder verhaal. Zo maar uit te voeren, zou je denken.
De paradox is dat iets wat simpel lijkt om te gaan doen vaak het moeilijkste is om ‘gedaan’ te krijgen.
Het ‘moeilijke’ schuilt in de wil om echt te willen veranderen. Willen is kunnen, maar omgekeerd geldt dit juist niet.
Omgekeerd denken over het onderwijs is nodig. Heel kort gezegd: het onderwijspersoneel in het basisonderwijs moet bestaan uit hoog opgeleide leerkrachten met een goed ontwikkelt pedagogisch en psychodynamisch inzicht en ‘kunde’.
Om dit te bereiken dienen de hoogste salarissen uitbetaald te worden aan leerkrachten die werken in en aan ‘funderend’ onderwijs. Kinderen, jongeren met een gedegen fundament hebben alle kans om zich gelijkwaardig te ontwikkelen. Daarbij zal onderlinge competitie een veel kleinere rol spelen, als ouders, opvoeders het eens zijn met een dergelijke inrichting van het onderwijs. Woord en weerwoord tussen hoog opgeleide leerkrachten met eerder genoemde psychosociale kennis en vaardigheden zullen in staat zijn ouders, opvoeders ‘mee te nemen’ in deze vorm van onderwijs die gericht is op vorming en ontwikkeling van ‘heel de mens’. Deze denkwijze vraagt ‘kunde, kennis, maar met name de wil’ om zo te werken.
Jan, mooie fundamentele blog. Het gaat inderdaad over de opvatting van waarom we onderwijs hebben.
Het zou mooi zijn als we daarin het proces van ‘menswording’ centraal stellen en niet het stijgen op een ladder. Je gaat uitdagingen aan, je valt, je staat op en leert. Je ontdekt steeds meer over wie je bent, wat je kunt en wilt met anderen en in de samenleving. Daar heb je vaardigheden en kennis voor nodig. Het onderwijs is er om te zorgen dat er mensen om je heen zijn die samen met jou dit proces stimuleren en jou kritisch constructief bevragen, Dat proces heeft geen eindpunt, maar het onderwijs is op die weg een rijke bron in je zoekproces. Dat zou mooi zijn.
Heerlijk, recht toe recht aan, helder, begrijpelijk.Dank, we gaan op pad!