Levenslust en optimisme horen al even lang en even vanzelfsprekend bij mij als filosofie en ambivalentie. Die ambivalentie huist in de taal, dat wonderlijke menselijke vermogen om te binden én te splijten. Woorden kunnen een heel bijzondere, diepe nabijheid scheppen, maar kunnen soms ook voor een enorme afstand zorgen, voor een diepe kloof van onbegrip. Hoe we dat onbegrip kunnen delen, zodat het echt als onbegrip van ons samen is, dat vind ik de mooie, menslievende uitdaging van de filosofie. Stoeien met fundamentele ambivalenties – daar word ik altijd weer vrolijk en levenslustig van.
Mijn optimisme huist precies daarin, en dat heeft alles te maken met het inzicht van Leibniz dat het optimum niet begrepen moet worden als het ultieme eindpunt van een oneindige vooruitgang, maar als het volmaakte midden tussen twee vervormingen. Je ziet dat optimum overal terug. Onze spieren houden ons in evenwicht, omdat ze aan de voor- en achterkant even strak of juist even los staan. Koffie moet niet te warm zijn en niet te koud, niet te slap en niet te sterk. Precies goed. Optimaal: in het midden.
Moeilijkere uitdagingen zitten in de hoek van de menselijke omgang: MeToo volstrekt serieus nemen, maar zonder krampachtigheid; stoppen met Zwarte Piet maar ook rouwen om de verloren kindertijd. Sociale veiligheid een spannende uitdaging laten zijn. Echt moeilijk wordt het – vind ik – in het onderwijs, waarin we ieders talent optimaal moeten willen kunnen ontwikkelen. Maar dat moeten we in het platte vlak zien te realiseren. Zonder competitie, zonder hoog en laag, met precies genoeg uitdaging. Voor docent én student. Een prachtig streven, vind ik. Van groot belang voor de sociale cohesie in ons land. Een enorme opgave.
En toen kwam de oorlog. Oekraïne.
Alles veranderde. De saamhorigheid was weliswaar fantastisch, die eerste zondag na de Russische inval, in alle Europese hoofdsteden. Maar we werden wel onverwacht wakker geschud, herinnerd aan de allerzwaarste tegenstander van het optimisme. Oorlog.
We hebben er inmiddels aan moeten geloven. De pure destructie. De infrastructuur van een Europees land die volkomen opzettelijk en volstrekt zinloos wordt vernietigd. Aan puin geschoten. Waar is het midden te vinden? Wat blijft er over van het optimum als er mensen blijken te bestaan die op geen enkele manier lijken te willen werken aan een betere wereld?
Het lukt me soms best om een buitengewoon ontkoppeld perspectief in te nemen. Ik hecht, bijvoorbeeld, echt aan het leven, maar ik besef goed dat er een tijd van komen en een tijd van gaan is, dat toegroeien naar mijn eigen dood op termijn een gezonde ontwikkeling is. En vanuit het perspectief van de aarde, om een ander voorbeeld te noemen, maakt het niet uit dat het klimaat verandert, dat er een energiecrisis is, dat de biodiversiteit afneemt, dat de rijkste tien procent van de mensen zich niet druk maakt om de levensstandaard van de overige negentig procent. De aarde vindt wel weer een nieuw evenwicht, een nieuw optimum. Wellicht zonder mensen, want het zou zomaar kunnen dat wij goedbedoeld zelf-destructief zijn.
Maar hoe ik me een optimum moet voorstellen waarbij oorlog – dat zinloze geweld – één van de extremen is die door een ander extreem – vrede? – in evenwicht gehouden moet worden…? Hoe ik rekening moet kunnen houden met het gegeven dat al die opzettelijke vernietigingsdrang als vervorming meegenomen moet kunnen worden in een omvattend begrip van het optimum? Daar kan ik niet bij.
Wat dat betreft zet de oorlog in Oekraïne mijn optimisme wel onder druk. Misschien is het erger met ons gesteld, en zijn we niet eens alleen maar goedbedoeld zelf-destructief. Maar het wil er nog niet in, bij mij. Ik wil nog niet geloven dat het kwaad een vervorming is die samen met het even vervormende goede voor een optimum zorgt.
Ik wil graag optimistisch blijven.
[Deze blog verscheen ook op Foodlog.]