Optimisme is een kwestie van attitude, van het juiste, overstijgende perspectief te ontdekken en in te kunnen nemen.
Iedere supporter van een middelmatige provincieclub kent die houding. Mijn jongste zoon, net als ik supporter van FC Utrecht, bood mij vorig jaar een onverwacht rijk inkijkje in dit optimisme. Waarom ben ik eigenlijk supporter van FC Utrecht, zo klaagde hij, na de zoveelste kansloze nederlaag van onze club. Ik plaagde hem, zei dat hij dat helemaal niet hoefde zijn, dat het een toevallig bijproduct was van het feit dat hij in Utrecht geboren was en opperde dat hij probleemloos over zou kunnen stappen op een betere club, bijvoorbeeld Ajax.
Oei. Dat was tegen het verkeerde been.
Ajax heeft helemaal geen echte supporters, zei hij. Fans van Ajax zijn alleen maar gemakkelijke gelukszoekers. Die gaan allemaal weer weg als het eens tegenzit.
Ik besefte dagen later pas dat mijn zoon hiermee niet alleen had laten zien dat hij het verschil tussen opportunisme en loyaliteit feilloos had aangevoeld, maar ook dat hij iets belangrijks had begrepen van optimisme.
Optimisme is oog hebben voor het bredere perspectief, voor de relativiteit van pech, verdriet en teleurstelling, voor die glimp van een betere wereld die altijd al aanwezig is in iedere tegenslag, voor het vertrouwen in die o zo bekende tegeltjeswijsheid: na regen komt zonneschijn.
Bij dat optimisme hoort ook het – bijna nonchalant – kunnen verdragen van tegenslag. Alsof je onaanraakbaar bent. Want je moet je rol kennen, en kunnen spelen, en tegelijk beseffen dat het maar een rol is.
Zo speelt Jan de Jonge nu zijn rol als de eerste ontslagen voetbaltrainer van het nieuwe seizoen. Hoofd omlaag, ernstig getroffen door het onrecht dat hem te beurt valt. Pas vier wedstrijden zijn gespeeld, maar Heracles verloor ze allemaal. Tja. Dan word je als trainer ontslagen, hoe onzinnig dat ook lijkt voor iedereen die niet bij Heracles betrokken is en daardoor het gemak heeft van een afstandelijker (en misschien daardoor ook breder) perspectief.
Ik hoop dat Jan de Jonge achter dat sombere masker stiekem al aan zijn moestuintje denkt, of aan zijn postzegelverzameling, of aan die hele rustige zondagen die in het verschiet liggen. Loom in de ochtendjas, lekker muziekje aan, krantje erbij, een heerlijk kopje koffie, verliefd glimlachen naar zijn vrouw, en luid schateren bij het idee dat Jan Smit als voorzitter van Heracles nu met de brokken zit. Want Jan Smit heeft een veel treuriger rol. Hij moet op zoek naar een nieuwe trainer, moet zich verantwoorden voor de tegenvallende financiën, moet zijn spelersgroep verdedigen, ook als ze blijven verliezen.
Het enige dat hij niet hoeft te doen – maar juist dat begrijpen voorzitters van voetbalclubs nooit – is zich zorgen maken om de supporters. Want die zorgen wel voor zichzelf. Met hun onverwoestbare optimisme. Echte supporters weten dat het tij zal keren. Zoals op dit moment bij NEC, de Nijmeegse club die vorig jaar degradeerde en nu heerlijk voetbal speelt. En bijna alles wint!
Dit supportersoptimisme is, net als het optimisme van de boekenlezer, een psychologisch optimisme. Zij hebben samen een tweelingbroer: het zogenaamde metafysisch optimisme, de stelling dat onze wereld de beste van alle mogelijke werelden is.
Dat zal ik in een volgende column aannemelijk maken.
[Want het blijft leuk jou met een cliffhanger af te schepen.]
[Overigens treed ik morgen, 2 september 2014, in het Filosofisch Café Nijmegen op en zal het daar over metafysisch én psychologisch optimisme hebben.]