Een filosoof leest ‘De Staat van het Onderwijs’ (3)
[leestijd 14-16 minuten]
Over geld, maar vooral ook over mensen, aanpakken, projecten, plannen en strategieën nemen bestuurders geregeld besluiten. Die besluiten kunnen grote consequenties hebben, vooral als het over veel geld en veel mensen gaat. Hoe nemen mensen zulke besluiten? Wat overwegen ze? Wat hopen ze te realiseren? Wat betekenen die besluiten voor het verdere verloop van de gebeurtenissen? Aan deze algemene vragen gaat een fundamentele vraag vooraf: wat zijn besluiten eigenlijk?
Ik stel deze fundamentele vraag omdat ik mij zorgen maak over hoe er in het onderwijsveld gedacht wordt over de bestuurbaarheid van ontwikkelingen in dat veld. Die gedachten blijven meestal impliciet, als vooronderstellingen die alleen zo hier en daar aan de oppervlakte komen. Ik tref ze zeker ook aan in ‘De Staat van het Onderwijs’, het rapport van de Inspectie van het Onderwijs dat op 10 april jl. gepubliceerd werd. Ik lees dat rapport, zoals ik in het eerste blog van dit vierluik al opmerkte, als een poging van de bureaucratie om haar eigen onmacht te camoufleren. En die poging is jammer, want ook gecamoufleerde onmacht is gewoon nog steeds onmacht. Het is bovendien onmacht die niet als zodanig onderkend wordt, wat nog veel frustrerender is, niet alleen voor de bestuurders, maar vooral ook voor de mensen die menen dat genomen besluiten negatieve effecten hebben. Want zij menen abusievelijk dat het ook goed had kunnen gaan, dat het anders had kunnen lopen als anderen de beslissingen maar genomen hadden of als er andere besluiten genomen waren. En ongetwijfeld was het dan anders gelopen. Maar ook in dat geval was er geen eenduidig verband geweest tussen de genomen besluiten en de kwaliteit van de effecten. Want zo’n verband kán er helemaal niet zijn, niet als we het daadwerkelijk over besluiten hebben.
pannenkoeken
Ik hou het klein, dicht bij huis, en kijk naar een simpel besluit. Stel dat jij het plan opvat om voor jouw kinderen tussen de middag pannenkoeken te bakken. Het is meivakantie en somber weer, dus jullie kunnen wel iets opbeurends gebruiken. Er is alleen een kleine complicatie. De margarine is op. En jij moet thuis blijven omdat je een belangrijk telefoontje verwacht. Natuurlijk zou je één van jouw kinderen om een boodschap kunnen sturen, die van vijf die zich een tikkeltje verveelt of die van negen die heerlijk een boek zit te lezen. Als je dat politiek te correct vindt, doe dan alsof zij al uren fanatiek GTA zit te spelen. Wat nu? Die van vijf is eigenlijk te jong. Die wil misschien wel – heeft hij eindelijk iets te doen – maar de kans dat dat goed zal gaan…? En die van negen? Tja, die zou even op de fiets kunnen en dan zo terug zijn. Maar voor je die zover hebt… En het humeur dat dat met zich meebrengt?
Stel dat je doorzet. Zij moet toch echt even gaan. (“Jij wil toch ook pannenkoeken?”) Maar stel dan dat zij terug komt met een pakje halvarine. Daar kun je onmogelijk mee bakken. En je had het nog zo duidelijk gezegd. Geloof je haar als zij zegt dat zij echt goed gezocht heeft, dat zij jullie margarine niet zag en dat zij toen zelf een keuze moest maken? Stel dat ze stevig aanzet en vertelt dat ze het zelfs gevraagd heeft aan iemand van de winkel en dat die dit pakje halvarine aangeraden heeft. Je kunt het je haast niet voorstellen, maar ja. Zal zij zo’n onbenullige leugen verzinnen?
Wat is hier nu gebeurd? Je besluit pannenkoeken te bakken, die van negen gaat even naar de winkel en komt terug met onbruikbare halvarine. Het is een verhaaltje van niets, maar het illustreert de rol die besluiten in ons leven spelen.
doorslaggevende geldingskracht
Met een besluit beëindig je een overweging door een verplichting te accepteren, namelijk de verplichting om de doorslaggevende geldingskracht van een specifieke beweegreden te respecteren. Zo. Dat klinkt absurd abstract en hoogdravend ingewikkeld, maar laat ik dit concreet uitleggen zodat je ziet dat dit correct én informatief is. Je neemt het besluit pannenkoeken te gaan bakken. Dat wil zeggen dat je jouw beraadslagingen, overdenkingen, deliberaties, enzovoort afsluit. Je bent er uit. Blijkbaar heb je meerdere opties overdacht, verschillende mogelijkheden bekeken en afgewogen, maar daar is nu een einde aan gekomen. Er is een specifieke beweegreden, bijvoorbeeld zoiets als “pannenkoeken zijn het lekkerst, het goedkoopst én het meest feestelijk” die de grootste geldingskracht heeft. Omdat jij in jouw beraadslagingen de andere opties ook bekeken hebt, realiseer jij je dat de geldingskracht van deze beweegreden het verdient om jou tot handelen aan te zetten. Je bent het als het ware aan jouzelf verplicht om deze beweegreden beslissende geldigheid te geven. Daarom neem je jouw besluit en daarmee verplicht je jezelf niet verder te twijfelen of opnieuw te heroverwegen. Jouw besluit geeft deze beweegreden extra geldingskracht mee. Zij is nu doorslaggevend. Het hoofdstuk van deliberaties is afgesloten. Er kan gehandeld worden in overeenstemming met deze beweegreden: je gaat pannenkoeken bakken.
Omdat de margarine op is, is een aanvullend besluit nodig. In principe is het mogelijk dat het probleem van de margarine jou dwingt jouw eerdere besluit toch weer te herzien, maar in dit geval is dat niet nodig. Je besluit jouw kind van negen te vragen om even naar de winkel te fietsen. Je geeft haar heldere instructies, geeft haar geld mee, en hoppa… Daar gaat ze, op haar fiets, misschien aanvankelijk nog een beetje napruttelend, omdat zij daar helemaal geen zin in heeft.
Het is op dit punt belangrijk dat we ons realiseren dat ook jouw dochter van negen een besluit heeft moeten nemen, om met jou mee te willen werken, om jou te gehoorzamen, om haar fiets te pakken, enzovoort. Als je eenmaal inzoomt, zie je dat het aantal besluiten groot is, heel groot. Wat hierbij vooral van belang is – wat van cruciaal belang is – is dat het uiteindelijke bakken van pannenkoeken niet meer alleen een effect is van jouw besluit, maar ook, in dit geval, van de besluiten van jouw negenjarige dochter. Dat heb je dan ook gemerkt. Zij is met halvarine thuisgekomen en daar kun je dus niets mee.
de wereld werkt mee
De crux in dit verhaaltje is dat een besluit alleen maar het gewenste effect heeft als de wereld meewerkt. Wat betekent dat concreet? En kun je die medewerking afdwingen?
De droom van de moderniteit (waarover ik de afsluitende blog van dit vierluik zal schrijven) is dat die medewerking inderdaad afgedwongen kan worden. Dwang was daarbij voor Francis Bacon, vroeg in de zeventiende eeuw, nog wel een gepast woord, maar tegenwoordig formuleren we dat anders. We kunnen die medewerking garanderen, zeggen we, als we begrijpen hoe de wereld werkt, als we genoeg inzicht hebben in de onderliggende mechanismen van de wereld. Als je alle ingrediënten hebt en het benodigde gereedschap weet te gebruiken, dan heb je aan het recept genoeg om de effecten te kunnen bewerkstelligen waar jouw besluit op gericht is. Wie het recept heeft en het kan bereiden, beschikt over alles dat nodig is om de wereld te laten meewerken.
Maar waarom werkt dat nu niet in het geval dat je jouw negenjarige dochter naar de winkel stuurt? Het korte en doorslaggevende antwoord op deze vraag is dat mensen op een heel andere manier meewerken dan ‘de wereld’. Bij mensen is er meer in het spel dan alleen de onderliggende mechanismen. Mensen maken geen onderdeel uit van een recept dat bereid kan worden.
Ik besteed ruim aandacht aan deze problematiek in Laat je niets wijsmaken en in Gevormd of vervormd? Mensen, zo betoog ik, hebben normatieve verwachtingen ten opzichte van elkaar. Ze schrijven zichzelf en elkaar verplichtingen en bevoegdheden toe. Dat doen ze veelal impliciet op basis van de gewoonten die ze ontwikkeld hebben. Hier kan ik dat samenvattend zo zeggen: mensen nemen besluiten – soms expliciet maar doorgaans impliciet – en zij hebben daarom een wereld nodig die met hen meewerkt. Mensen werken samen door elkaars besluiten op elkaars besluiten af te stemmen. Dat zorgt voor allerlei complicaties waarvan de voornaamste in deze context de vraag is naar het bereik van besluiten. Kan het ene besluit het andere omvatten? Mijn antwoord op deze vraag is ‘nee’. Besluiten omvatten elkaar niet. Menselijke samenwerking vraagt om afstemming, niet om controle.
samenwerking is iets anders
Als jij wil kunnen garanderen dat de wereld mee zal werken, en als dat impliceert dat jij moet kunnen garanderen dat jouw dochter van negen meewerkt, dan heb je meer nodig dan kennis van de wereld. Dan moet je ook jouw dochter kennen, niet alleen de mechanismen die onder haar gedrag liggen, maar ook de besluiten die zij zal nemen, de overwegingen die zij maakt en de verplichtingen die zij aangaat omdat zij de geldingskracht van bepaalde beweegredenen respecteert. Je hebt dan principieel meer dan kennis nodig. Je hebt samenwerking nodig. Dat vraagt niet om een recept waarin jij jouw dochter kunt vangen, maar om een agenda zodat je met haar tot een gezamenlijk plan kunt komen. Zo’n plan is een samenhangend pakket besluiten waarin jullie jezelf en elkaar verplichten bepaalde beweegredenen doorslaggevend te laten zijn.
Let op dat verschil tussen een recept en een agenda. Dat is cruciaal.
Maar is er geen manier om aan die agenda te ontkomen, om mensen te laten meewerken zonder grondig en op voet van gelijkwaardigheid met hen in gesprek te gaan om te komen tot een gezamenlijk plan? We hebben het in mijn voorbeeld toch gewoon over een kind van negen? Die kun je toch gewoon om een boodschap sturen? Die kun je toch een opdracht geven en dan doet ze dat desnoods maar met grote tegenzin?
Er is met recepten meer mogelijk, denken de fans van wetenschappelijk onderbouwde efficiëntie. Social engineering, persuasive communication, nudging – er gebeurt een hoop aan de kant van hen die geen afscheid kunnen nemen van de maakbare samenleving. Zij blijven zoeken naar recepten, omdat ze agenda’s te onvoorspelbaar, te precair en te vermoeiend vinden.
Als ik naar de interactie tussen jou en je dochter kijk, zie ik drie manieren om agenda’s te proberen te vervangen door recepten. Geen van deze manieren werkt.
opsluiten in een ‘nomological machine’
De eerste manier is dat jij jouw dochter opsluit in een expres kleingemaakte wereld, een wereld waarvan je de werking uitputtend kent. Dat klinkt dwingender en onmenselijker dan ik het bedoel. Zij kan zich namelijk vrijwillig laten opsluiten, mét jou. Denk bijvoorbeeld aan een wereld waarin jullie samen een spelletje spelen: schaken, dammen of stratego. In die wereld kan zij maar een beperkt aantal zetten doen. Maar binnen de grenzen van die wereld kan zij doen wat zij wil. Als jij haar spelvermogen echter goed genoeg kent, zul je iedere zet correct kunnen voorspellen. Wát zij ook besluit, jij zal het doorzien en voorzien hebben. Dankzij die kennis heb jij een recept om te winnen, of te verliezen, net hoe het jou belieft. Je moet natuurlijk nog wel een beetje oppassen dat jouw dochter deze kleine wereld niet verlaat of in duigen gooit – als zij bijvoorbeeld niet tegen haar verlies blijkt te kunnen en met een machtig gebaar alle stukken van het bord zwiept. Maar als je dit handig aanpakt moet je haar medewerking kunnen garanderen en de effecten kunnen sorteren die jij wilt. Dan heb je aan een recept genoeg en heb je alleen met jouw eigen agenda te maken.
Deze manier zou kunnen werken in werelden die wetmatig zijn te beschrijven. Nancy Cartwright spreekt in dit verband van ‘nomological machines’. Het zal voor iedereen echter duidelijk zijn dat het aantal ‘nomological machines’ in de gewone mensenwereld heel erg klein is en dat zij alleen maar kortdurend kunnen bestaan als en voor zolang alle betrokkenen zich onderwerpen aan een goed samenhangend en omvattend stel éénduidige regels. Normale alledaagse interactie, thuis of op school, ziet er niet uit als een ‘nomological machine’. Maar zelfs de kadaverdiscipline in het leger zal van de kleinste militaire interventie nog geen ‘nomological machine’ kunnen maken.
Deze manier is in het onderwijsveld daarom kansloos.
alleen ik neem de besluiten
De tweede manier om aan een recept genoeg te hebben, is dat jij de besluiten van jouw dochter expliciet afhankelijk maak van jouw besluiten. Jij wordt als het ware de enige die besluiten neemt en kan nemen. Iedere keer als er een besluit van haar nodig is, zal zij op jouw aanwijzingen moeten wachten. Je geeft haar een heldere taak, zonder vrijheidsgraden. Zij had jou bijvoorbeeld moeten bellen als ze in de winkel had gezien dat er geen margarine is. Ook een kind van negen heeft tegenwoordig immers een mobieltje? Of anders zou zij een keertje extra heen en weer kunnen fietsen, om jou haar moeilijkheid voor te leggen.
Hoewel dit misschien een verleidelijk plan van aanpak lijkt, is het vanaf de start gedoemd te mislukken. Want een kind van negen dat naar de winkel fietst, neemt – net als ieder mens – aan één stuk door besluiten. Een auto komt van links; jouw dochter heeft voorrang, maar durft zij die te nemen? Moet ze in de winkel een mandje gebruiken? Welke route neemt ze naar de zuivelafdeling? De kortste, of gaat zij even lekkerbekken bij de koekjes en het snoep?
Natuurlijk hoeft zij niet al die besluiten aan jou voor te leggen, maar alleen de relevante. Daarin schuilt echter precies het probleem, want welke besluiten zijn de relevante? En zijn ze dat volgens haar? Nee, dat kan onmogelijk het idee zijn. Maar als het de relevante besluiten volgens jou zijn, hoe kan zij dan weten welke zij aan jou moet voorleggen?
Je ziet hier de waanzin van alsmaar meer protocollen en alsmaar meer toezicht opdoemen. Ook deze manier om agenda’s door recepten te vervangen is in het onderwijsveld kansloos.
er is meer onderzoek nodig
De derde manier waarop jij de medewerking van jouw dochter zult kunnen garanderen, is een variant van het befaamde moderne ‘hand-waving’. Er is meer onderzoek nodig. We zeggen dan dat we onze kennis van onderliggende mechanismen moeten zien te verbeteren en moeten zien uit te breiden. Dat zal mogelijk maken dat jij jouw dochter niet meer hoeft op te sluiten in een expres kleingemaakte wereld. We zullen beter inzicht moeten krijgen in de rol die de context speelt. We zullen in ons onderzoek beter moeten leren controleren voor interveniërende variabelen. Dat zal het mogelijk maken beter te begrijpen welke de echt werkzame bestanddelen zijn.
Het idee dat jij jouw dochter van negen in een expres kleingemaakte wereld zou moeten opsluiten, is volgens deze derde manier namelijk slechts een gevolg van de beperktheid van jouw kennis. Je weet gewoon nog niet genoeg. Als je meer had geweten, dan had je de besluiten van jouw dochter kunnen voorspellen en dan had je daarop kunnen sturen. Laten we daarom stevig investeren in meer en beter wetenschappelijk onderzoek. Dan zal jij kennis krijgen van wat jouw dochter beweegt, zoals je ook kennis hebt van het pannenkoekenbeslag, van je koekenpan en van je fornuis. Dan zal je kunnen garanderen dat jouw dochter zal meewerken. Dan zullen jouw besluiten effectief zijn. Dan…
(En zie de hand daarbij wuiven…)
De ironie van deze derde manier is dat jij misschien niet eens meer doorhebt dat jij in dit geval zelf niet meer meewerkt. Meewerken is niets voor een bestuurder die zijn heil zoekt in deze derde manier. Wie meewerkt moet namelijk accepteren dat hij afhankelijk is van anderen, van zijn compagnons. Wie meewerkt moet bouwen aan en vertrouwen op wederzijds begrip, op het goed afgestemd zijn van elkaars besluiten. Wie meewerkt moet durven vertrouwen op het oordeelsvermogen van alle betrokkenen.
Goldberg machine
Een bestuurder die met kennis de besluiten van zijn medewerkers wil kunnen controleren, heeft voor zijn medewerkers geen agenda, niet eens een verborgen agenda, maar heeft zijn zinnen gezet op het ontwikkelen van een recept. Zo’n recept ziet er uit als een stroomdiagram, een bouwtekening die uiteindelijk (ik zie die hand weer wuiven…) zal lijken op het ontwerp van een Goldberg Machine. Dat kan een prachtig ontwerp zijn, dat niettemin pas na 607 uitvoeringen één keer doet wat de bedoeling was.
Zelfs een zo klein team als jij en je dochter dat zich beperkt tot een minuscuul project als het bakken van pannenkoeken is echter niet uit te tekenen in een stroomdiagram dat als een vlekkeloos recept gewoon uitgevoerd kan worden. Laat staan dat we dat kunnen ambiëren als we het over een lerarenteam hebben dat een school bestiert. Of een overheid die het Nederlandse onderwijsbestel goed laat functioneren.
Het hele idee dat je dat bestel beter kunt laten functioneren door meer onderzoek te doen naar de onderliggende mechanismen is te lachwekkend voor woorden… Als het niet zo verdrietig was.
wat spreekt er uit het taalgebruik?
Ik ga de balans opmaken. Welke woorden gebruiken bestuurders eigenlijk als ze het over hun besluiten hebben? Spreken ze meer uit dan hun vertrouwen? Agenderen ze kwesties die aandacht nodig hebben? Wat verwachten ze van hun besluiten? Denken ze dat hun besluiten de besluiten van anderen omvatten? Denken ze te maken te hebben met een wereld die zal meewerken, als zij die wereld goed genoeg doorzien? Zoals je pannenkoekenbeslag in een koekenpan kunt laten meewerken omdat je weet hoe dat werkt?
Bestuurders die zo denken, houden zichzelf voor de gek. Zij gaan er stilzwijgend van uit dat de besluiten van anderen helemaal geen echte besluiten zijn.
Daarom zullen ze natuurlijk ‘nee’ zeggen als je het ze zó vraagt. Ze zullen benadrukken dat ze vertrouwen hebben in de professionaliteit van hun personeel. Maar als je naar hun woordgebruik kijkt, dan zie je iets heel anders. Dan zie je gecamoufleerde onmacht. Dan zie je de pretentie van controle, weliswaar met het besef van de risico’s die het gevolg zijn van onzekerheden. Maar die onzekerheden, zo laten zij doorschemeren, zijn van epistemische aard. Die zijn een kwestie van gebrek aan kennis, van een voorlopig gebrek aan kennis. In hun woordgebruik zie je ze geloven dat hun recepten nog niet gedetailleerd genoeg zijn, dat nog niet alle ingrediënten opgenomen zijn, of hun werking nog niet voldoende doorgrond. Vandaar die onophoudelijke roep om meer onderzoek.
Ik wil dat je die hand ziet wuiven.
het taalgebruik van de inspecteur-generaal van het onderwijs
In dit geval de hand van de Inspecteur-generaal van het Onderwijs. Ik citeer uit het voorwoord dat zij schreef bij De Staat van het Onderwijs, 2019.
Lees de volgende zinnen rustig door. Natuurlijk, ik heb ze uit hun context gehaald. Maar het gaat me om de gekozen woorden, de werkwoorden en de bijvoeglijk naamwoorden. Lees door. En oordeel zelf. Zie de bureaucratie die haar onmacht camoufleert, die aan wishful thinking doet.
Daarbij evalueren scholen en opleidingen de resultaten en effecten van hun keuzes slechts in zeer beperkte mate. Hierdoor leren ze maar matig van wat wel en niet werkt en wordt deze kennis meestal niet gedeeld met andere scholen en opleidingen.
Dit maakt het voor schoolleiders, bestuurders en de overheid moeilijker om scholen te vergelijken en om bij te sturen. En leerlingen en ouders weten niet goed wat de consequenties zijn van hun keuze voor een bepaalde school of opleiding.
En het is zaak dat iedereen, van leraren tot overheid en inspectie, de bijbehorende ijkpunten helpt bewaken. En dat leraren, schoolleiders en bestuurders niet alleen vernieuwen en verbeteren, maar de vernieuwing ook aan die ijkpunten toetsen. IJkpunten helpen om de vele initiatieven te richten en in het onderwijs een volgende stap te zetten.
Van de overheid mag bijvoorbeeld worden verlangd dat ze de regie neemt, en vaststelt wat er in de toekomst echt nodig is voor de leerlingen en studenten.
Want hoe wordt de kwaliteit van leraren, schoolleiders en bestuurders gewaarborgd, wie stuurt op het onderwijs van de toekomst, ook in tijden van krimp of tekorten? Daarvoor moeten de verantwoordelijken een visie voor de lange termijn hebben en transparant maken hoe hier aan wordt gewerkt.
Het is de overheid die de taak en de middelen heeft om uiteindelijk te interveniëren als besturen niet bij machte blijken om de basiseisen te realiseren. Dan moet de overheid de voorwaarden creëren of actief het stuur overpakken en het verschil durven maken.
En als u als leraar, schoolleider of bestuurder vernieuwingen voorneemt, maak dan tevoren inzichtelijk hoe dat bijdraagt aan de kern van het onderwijs, evalueer daarna, en stel waar nodig bij.
En wat doen wij als we zien dat scholen en opleidingen niet evalueren, of voor innovaties kiezen die op andere scholen niet succesvol bleken te zijn? Anders gezegd, biedt ons toezicht wel voldoende garanties voor toekomstige leerlingen en studenten?