Het is een bekend antropologisch gegeven dat van geen enkele diersoort de nakomelingen zo lang zo volstrekt hulpeloos zijn als die van ons. Kijk maar eens hoe snel jonge vogeltjes, katjes, of lammetjes op eigen benen kunnen staan. En vergelijk dat dan eens met die jongeren van ons die tegenwoordig tot ver in de twintig van ons afhankelijk blijven. Vaak wordt aan deze observatie de constatering toegevoegd dat het menselijk bestaan ook wel veel en veel ingewikkelder en complexer is dan dat van de meeste beesten. Onze kinderen moeten zó verschrikkelijk veel leren en worden feitelijk zó prematuur geboren, dat ze die eerste twee decennia ook echt niet veel anders kunnen dan door ons gevoed en onderwezen te worden. Het geeft ze – en ons – overigens ook bijzondere kansen. Wij staan immers zelf ook al op de schouders van intellectuele reuzen, en kunnen daardoor onze kinderen een kick-start geven die zijn weerga nergens in de natuur kent!
Deze nadruk op de cognitieve noodzaak van een lange kindertijd hindert ons echter een heldere kijk te ontwikkelen op een ander aspect van de bijzondere relatie tussen de oudere en de jongere generatie van homo sapiens. Want wat zou ons nog meer moeten opvallen aan die lange periode waarin ouderen en jongeren op elkaar zijn aangewezen? Op de eerste plaats dit: dat er blijkbaar ook geen enkele diersoort is waarvan de volwassenen zo lang zo volstrekt toegewijd zijn aan hun nageslacht als die van mensen. Ouders moeten wel erg veel van hun kinderen houden om zo lang voor ze te willen en te kunnen zorgen. En daar hoort dan ook een onvermoed vermogen van onze kinderen bij: want kinderen zijn niet alleen hulpeloos, overgeleverd aan de wispelturigheid van hun ouders. Zij blinken onmiskenbaar ook uit in loyaliteit en vertrouwen. Ze moeten wel. Kinderen moeten zich wel op een buitengewoon krachtige manier aan hun ouders kunnen hechten. Daar moeten ze blind op durven vertrouwen. Want anders overleven ze het niet.
Deze kant van ons natuurlijke bestaan is eerder emotioneel dan cognitief van aard. Ze toont twee keerzijden van de liefde: aan de kant van de kinderen een groot vermogen om zich aan hun ouders te hechten en aan de kant van de ouders een even groot vermogen om voor hun kinderen te zorgen.
Ik vind het eigenlijk wel jammer dat we deze emotionele, liefdevolle kant van ons bestaan in die eerste twintig jaar zo weinig aandacht schenken. Ze biedt volwassenen en kinderen namelijk uitstekende mogelijkheden om van elkaar te leren. Zouden volwassenen namelijk maar zo krachtig durven vertrouwen als onze kinderen… Dat zou een factor van betekenis zijn in de huidige door wantrouwen gedomineerde risicosamenleving. En ook andersom: als kinderen toch eens zo volstrekt toegewijd zouden kunnen zijn als volwassenen… Dan zou niemand zich meer zorgen hoeven maken over de gebrekkige intrinsieke motivatie van leerlingen.
Dat volwassenen zich wel zorgen maken over die motivatie – en zelfs denken dat ze zich daar terecht zorgen over maken – heeft, vermoed ik, overigens vooral te maken met het negeren van de liefdescomponent in de langdurige intergenerationele afhankelijkheid. We hebben die afhankelijkheid in ons huidige onderwijsbestel helaas vervormd tot een eng cognitieve en individualistische competitie. Daardoor blijft er van die kick-start in maatschappelijke zin niets over. Met anderen leren omgaan moet na de school helemaal opnieuw beginnen. Allemaal met ons eigen diploma, dat wel. Maar zonder vertrouwen en zonder toewijding. Over onvolwassenheid gesproken.
P.S. Op 29 maart a.s. verzorg ik bij het NIVOZ een masterclass over onvolwassenheid.
Hallo Jan, Ik word getriggerd door je opmerking dat kinderen intrinsiek gemotiveerd zouden zijn om te leren/ ontwikkelen als ouders niet zo lang voor ze zouden zorgen. Laatst las ik namelijk dat Nederlandse kinderen de meest ongemotiveerde leerlingen zijn (vergeleken met andere Europese landen) en dat Nederlandse leraren alles uit de kast trekken om leren leuk te maken. Dat artikel ging over dat leren nou eenmaal niet zo leuk is. Het moet gewoon. Dus leraren: stop met het leuker maken.
Nu ik jouw blog lees, vraag ik me af of je het eens bent met dat advies aan leraren. Zouden leerlingen meer gemotiveerd zijn op school als hun leraar minder goed zijn best deed? ZO ga ik vast te kort door de bocht, maar ik ben benieuwd hoe jij hier tegenaan kijkt.
Je leest wel erg tussen de regels door, maar inderdaad denk ik dat wij met ons langdurige onderwijs de intrinsieke leerlust van onze kinderen in de weg zitten. Er lopen overigens wel een paar zaken door elkaar heen. Van mij hoeven leraren het leren voor leerlingen niet persé leuker te maken. Het gaat niet om ‘leuk’. Dus in die zin ben ik het met dat advies eens. Maar verder vind ik vooral dat we kinderen veel minder lang op school zouden moeten houden. Laat ze toch gaan werken. Laat ze veel eerder kennismaken met en meedoen aan het grote-mensen-leven. En geef dan al die te vroeg groot geworden mensen de ruimte en de gelegenheid opnieuw deel te nemen aan het onderwijs op het moment dat zij daar behoefte aan hebben. Dan is leren misschien nog steeds niet leuk (net zo min als een uur touwtjespringen voor een bokser leuk is), maar het is wel zinvol. En daar ontbreekt het het middelbaar onderwijs op dit moment vooral aan. Aan zinvolheid.