Er is veel ongenoegen over het onderwijs in Nederland. Dat het anders moet, hoor je van alle kanten. Over wat er dan anders moet, wordt vervolgens druk gestreden, vaak op een wat onsympathieke, polariserende manier. Het lijkt er dan vooral op alsof niemand zich gehoord voelt, waardoor iedereen harder gaat roepen, wat niet alleen betekent dat we elkaar nog minder gaan verstaan – we schreeuwen immers door elkaar heen – maar vooral ook dat het minder interessant wordt om naar elkaar te luisteren – omdat het bij oppervlakkige tweets blijft.
De urgentie van de vragen naar het hoe, wat en waarom van ons onderwijs duwt helaas een kwestie naar de achtergrond die niet eenvoudig gevangen kan worden in een vraag over het onderwijs. Toch is het een kwestie die wel degelijk bepalend is voor hoe wij als mensen omgaan met leren, ontwikkeling en groei. Die kwestie betreft ons mensbeeld:
wie denken we dat we zijn, willen zijn, mogen zijn, kunnen zijn, moeten zijn?
Deze kwestie heeft het in de huidige, permanent overspannen context niet gemakkelijk. Het is namelijk een kwestie die nooit urgent lijkt te zijn. We hebben op deze vragen immers niet beslist een expliciet antwoord nodig voordat we verder kunnen met ons alledaagse bestaan.
En toch… juist in ons alledaagse bestaan en in onze alledaagse omgang met het onderwijs geven we impliciet antwoord op deze vraag en duwen we ons in een bestaan dat onszelf geweld aan doet. Dat is de centrale stelling die ik verdedig in Homo educandus. Bovendien, we doen met ons huidige onderwijs niet alleen onszelf geweld aan. We hebben ons tot een bestaan laten verleiden dat desastreus is voor de context waarin dat bestaan zich voltrekt. We zijn met al onze slimheid een diersoort geworden die niet wijs is, maar zelfdestructief: Homo exterminandus.
Het kwaad zit hem in een paar implicaties waarvan we ons nauwelijks bewust zijn. Ik stip ze hier alleen maar kort aan.
1. In het onderwijs bereiden we kinderen en jongeren voor op de arbeidsmarkt. Dat impliceert dat wij hen beschouwen als potentiële producenten en consumenten. Zo beschouwen wij onszelf blijkbaar ook. Wij zijn gaan denken dat leven een kwestie van produceren en consumeren is. Maar dat is het natuurlijk niet. Onze belangrijkste relaties – familie- en liefdesrelaties, maar ook alle relaties waarin het om roeping, passie, engagement gaat – zijn volstrekt niet in economische termen te beschouwen als producent/consument-relaties.
2. In het primair onderwijs spannen we ons in om zo goed en zo kwaad als mogelijk een selectie te maken tussen leerlingen die in cognitief opzicht meer en minder in hun mars hebben. Dat impliceert dat wij hen beschouwen als winnaars en verliezers. Blijkbaar zijn wij samenleven gaan beschouwen als het voeren van een competitieve strijd. Zo’n strijd kent vooral verliezers en onze gemeenschappelijkheid zelf is daarbij de meest duidelijke verliezer.
3. Voorbereidend onderwijs vraagt om heldere leerdoelen en om efficiënte en effectieve lesmethodes. Dat impliceert dat wij kinderen en jongeren beschouwen als in principe onzelfstandige en onkundige uitvoerders van opgedragen taken. Zo beschouwen we onszelf blijkbaar ook, getuige de nood die wij allemaal voortdurend voelen om al die taken uit te voeren die voortdurend door god mag weten wie op ons bordje worden gelegd.
4. In het onderwijs scheiden we lichaam, ziel en geest en menen wij dat de cognitieve ontwikkeling van onze geest de enige is die in educatieve zin aandacht verdient. Dat impliceert dat wij de ontwikkeling van de belichaamde bezieling van onze kinderen en jongeren volstrekt aan hun eigen lot overlaten. De verschraling van het contact met onze kinderen die dit met zich meebrengt, slaat direct terug op de verschraling van ons eigen bestaan en van het emotionele engagement met wat ons bezielt.
In het neoliberale, laatkapitalistische, ecologisch rampzalige klimaat waarin wij ons op dit moment bevinden, stellen wij over ons onderwijs de volstrekt verkeerde vragen. Het gaat helemaal niet over het hoe, wat en waarom van onderwijsdoelen, lesmethodes, curricula, selectiecriteria, leerlijnen, differentiatie, leerachterstanden, lerarentekorten en wat dies meer zijn. Dat zijn slechts oppervlakteverschijnselen.
De echte kwestie speelt zich op een heel ander niveau af.
En de ramp voltrekt zich veel dichter bij onszelf dan de coronacrisis, de economische crisis, de democratische crisis en de klimaatcrisis doen vermoeden. We zijn vooral de weg kwijt omdat we onszelf kwijt zijn, omdat we de vraag wie we kunnen, moeten, mogen en willen zijn systematisch uit de weg gaan.
Prachtige en zinvolle column voor iedereen in Onderwijsland en de samenleving als geheel. Aanvullend op willen, mogen, moeten en kunnen, graag durven. Iemand kan willen, mogen of moeten en kunnen, maar of het ook gedurft wordt……….?
Goede observaties en goede vraag: “wie denken we dat we zijn, willen zijn, mogen zijn, kunnen zijn, moeten zijn?” Ik neem wel aan dat het “we” hier piece de resistance is en hier niet een individueel cogito mee bedoeld wordt. Sinds Philip Petit geloof jij daar toch ook niet meer in? Definiering van het collectief is het probleem. Misschien is de discussie over een inclusieve samenleving toch een teken van zelfkennis.
We hebben een prestatie economie en samenleving gecreeerd. In het huidige systeem is de verpakking belangrijker geworden dan de inhoud. Dit zie je in onderwijsland terug doordat kinderen al vanaf 4 jaar naar school moeten, sito testen, hoeveel havo/atheneum adviezen en de manier waarop scholen overheidsgelden toebedeeld krijgen. Alles is gericht op presteren, vooral op dromen en status van ouders, en steeds minder op de persoonlijke groei van kinderen of hun geluk of dromen. Scholen zijn voor mij leerinstituten. Waarmee ik zeggen wil dat als de huidige kijk op de wereld “normaal” is, dat het onderwijs dan ook aansluit bij die wens (van volwassenen). Ik zeg hiermee niet dat ik het eens ben met die gedachte. Maar wel dat het 1 een logische gevolg is van het ander.
De “root cause” vraag moet dan ook niet gaan over onderwijs. Maar over hoe we onze samenleving ingericht hebben. En vooral of in die samenleving er nog wel plek is voor kinderen. Want waar ik me als grootvader veel bozer over maak is dat veel ouders kinderen als een statussymbool zijn gaan zien. Alleen al termen als “me time”, voor- en naschoolse opvang, of oppasgrootouder doen me walgen van de manier waarop we heden ten dage leven.
Ons onderliggende probleem is niet het onderwijs en of het wel of niet aansluit bij een toekomst voor onze kinderen. Het is vooral hoe wij als volwassenen vinden dat die toekomst eruit moet zien. De ramp voltrekt zich inderdaad veel dichter bij onszelf dan we beseffen. Want wij, alle volwassenen van Nederland, zijn de root cause. En als we het anders willen, zullen dus eerst wij, alle volwassenen, onszelf moeten herontdekken.
Ik kwam laatst een pakkende opmerking aangaande het vaccineren van kinderen tegen.
“In de natuur beschermen volwassenen de kinderen. In de mensenwereld moeten tegenwoordig kinderen de volwassenen beschermen.”
Ik denk dat dit genoeg zegt over hoe wij als egocentrische volwassenen tegenwoordig tegen onszelf en anderen, dus ook onze eigen kinderen, aankijken.
Het lijkt alsof ‘cogito ergo sum’ de overhand krijgt en ‘ik voel/ ik lijd/ ik heb emoties dus ik ben’ er niet mag zijn in organisaties.
Teveel ratio, teveel op de inhoud en te weinig oog voor de mens en zijn gevoel en emotie. Daar waar het juist om gaat bij het doorbreken van routines.
https://open.spotify.com/track/1rpF0Wthe344etEFZAzy4D?si=Z0MGa0ogSsS7_712B2g_eg
Ja, ja, Jan. En het online-onderwijs van deze Coronaperiode heeft de vormende functie van het onderwijs verder ondermijnd. Of, zoals mijn puberdochter afgelopen jaar verzuchtte toen de scholen dicht waren: ‘Mam, dit is echt stom. Ik ga niet naar school voor al die vakken, maar om me sociaal te ontwikkelen. Hoe kan ik dat nou doen, nu ik mijn klasgenoten niet ontmoet? En nu alle andere activiteiten niet doorgaan?’
Misschien moeten we eerst eens antwoord geven op de vraag welk antwoord we al hebben gegeven op de vraag wie we willen, moeten, mogen en kunnen zijn.
Antwoord daarop vind je in jezelf en wel bij die zijnsmodus(sen) die we kritisch bezien c.q. afkeuren.
En dan nog de vraag ‘wat we zijn’; daar krijgen we weliswaar nooit antwoord op maar het bezig zijn daarmee kan veel teweeg brengen.
Aan de slag.
De vraag wie we kunnen, moeten, mogen en willen zijn lijkt me nou precies de vraag die in geactualiseerd levensbeschouwelijk onderwijs gesteld moet worden.
En dat zou alle onderwijs moeten zijn ‘in tijden van versnelling’ (Hartmut Rosa)
Laten we maar een podium bieden aan de echte pioniers.
Heel mooie column, !
Veel wijsheid om over na te denken. Een gesprek dat breed gevoerd moet en mag worden. Gaat niet alleen over onderwijs, in elk gezelschap en bij elk gesprek is het gewenst dat de vraag naar ‘zelfkennis’ gesteld en verkend wordt. Dank!