Toen het coronavirus ons in maart 2020 overviel en wij in allerijl een pandemie moesten proberen te voorkomen, was dit voor sommigen alsof ze juist op het punt stonden om met een orkest op te treden, maar helaas was de dirigent door de bliksem getroffen en was iedereen zijn bladmuziek kwijt. Hoe zou dat in hemelsnaam goed kunnen gaan?
Maar het ging goed.
In ieder orkestlid bleek een onvermoed getalenteerde jazz-muzikant te schuilen, iemand die goed kan luisteren, goed kan anticiperen en goed kan improviseren. Iemand die de moed heeft om te musiceren, die durft te vertrouwen op de vindingrijkheid van anderen en die vol goede hoop is dat de muziek hen zal dragen. En inderdaad, binnen twee dagen klonk de muziek als nooit tevoren. We bleken, zonder dat we het in de gaten hadden, heel goed in staat om te doen alsof we een improvisatiemaatschappij zijn.
Dat lijkt me de belangrijkste les die het coronavirus ons heeft geleerd. We hebben al te lang gedacht dat we een risicosamenleving zijn. We hebben al te lang gedacht dat angst ons krachtigste motief is, veiligheid onze belangrijkste waarde, preventie onze ultieme ambitie en protocollair beleid ons meest succesvolle wapenfeit.
Maar, nee, zo somber hoeven we helemaal niet te zijn. Natuurlijk, aan de oppervlakte lijkt ons overgeorganiseerde land maakbaarheid te verwarren met controle en hoopvol vertrouwen al lang vervangen te hebben door dwangmatig verzekeren. Aan de oppervlakte lijkt vooral de oproep om alsjeblieft ieder risico te vermijden het sterkst te klinken. Maar als het er ineens op aan komt, zoals in maart 2020, dan gaan er onder al die protocollaire controledwang een aantal mooie deugden en talenten schuil.
Dat was ook eigenlijk wel te verwachten. Want hoe vaak ziet een alledaagse sociale interactie er uit als de première van een symfonieorkest dat lang heeft gestudeerd op een ingewikkelde partituur? Dat is hoogstens een enkele keer het geval, als er verkiezingen zijn, als iemand een lintje van de burgemeester krijgt of als je opgeroepen wordt voor de inenting met een coronavaccin. Maar op al die andere momenten, als bijvoorbeeld de bus ineens niet rijdt en je met een bosje mensen bij de halte staat te verkleumen, of als je je haasten moet omdat de winkels bijna gaan sluiten, of als je in de kantine ineens een oud-collega tegen het lijf loopt, of wachtend op het schoolplein hoort dat je kind bij een vriendje wil gaan spelen – op al die momenten improviseren we dat het een lieve lust is. We luisteren naar elkaar, vertrouwen elkaar en hebben goede hoop dat het allemaal wel los zal lopen.
We zijn een improviserend jazz-ensemble, veel meer dan een risicomijdend orkest dat zonder dirigent en zonder bladmuziek nog geen noot durft te spelen.
Zullen we dat besef dan ook eens met grote chocoladeletters in ons vaandel schrijven? Zullen we in die zin ons zelfbeeld durven herzien? Met name in het publieke domein – onderwijs, zorg, openbaar bestuur, hulpverlening, cultuurbeleid. Wij zijn geen bange mensen, wij knechten onszelf niet, wij kunnen uitstekend spontaan en improviserend samenwerken, met name als de risico’s enorm lijken, als het eropaan komt, als het de dood of de gladiolen is.
We kunnen moeilijk doen over de inentingsprocedures, over de avondklok, over de rellen en de plunderingen, over de leerachterstanden, het studentenwelzijn, de Britse virusvariant, de illegale carnavalsfeesten, het gebrek aan eensgezindheid omtrent de coronamaatregelen, de farce die verkiezingen heet. We kunnen verlangen naar een echte staatsman, naar orde, rust en regelmaat.
Maar laten we ondertussen vooral trots zijn op ons improvisatietalent. Laten we daarmee de post-covid world te lijf gaan. Daar is moed, durf en hoop voor nodig. Geen punt, toch? Dat zijn immers precies de deugden die het coronavirus in ons aangetroffen heeft.
Wat een mooi inzicht Jan. En zoals vaker, weer helemaal eens met jou!
Om je te bedanken laat ik Ella zingen onder deze blog.