Voor iedereen die soms, ineens, een seconde maar, doorheeft waar het allemaal om draait. Een stukje uit mijn boek Laat je niets wijsmaken (pp. 165-167):
Toen ik zelf nog op de middelbare school zat vond ik het een prachtig idee, het romantische beeld van de natuur die de mensheid heeft geschapen als een bestaansvorm waarin zijzelf wakker kan worden. Ik stelde me zo voor dat dat met die oerknal begonnen was, die oneindig uitgestrekte leegheid die zich in een fractie van een seconde vulde met materie, met gloeiende hemellichamen, met langzaam afkoelende, rondcirkelende klompen gas, ijs, steen. Kale, dorre, lege planeten die in eindeloze herhaling hun baan vervolgen. Er zit er eentje tussen waarop de temperatuur gunstig tussen nul en dertig graden schommelt, waarop water klotst en op zeker moment ééncelligen voor iets totaal nieuws zorgen: leven. Ik stelde me voor dat er mettertijd eindeloze groene vlakten zouden zijn, gras, wuivend in de wind, beesten die rondscharrelen, die de strijd aangaan van leven en dood, mutatie op mutatie, tot na een lange, lange…, lange tijd een groepje primaten op een savanne bij elkaar klit. Ze moeten samen voor de lang kwetsbare en afhankelijke jongen zorgen en om dat goed te laten verlopen beginnen ze op een gegeven moment te murmelen, babbelen, praten. Dat is weer eens heel iets nieuws, taal, een fenomeen waarin dat verschil tot uitdrukking kan komen tussen wat ik zeg en wat ik doe, tussen wat ik tegen anderen zeg en tegen mijzelf. Daardoor vinden wij, mensen, eindelijk een manier om elkaar te wijzen op dat onderscheid tussen schijn en wezen, tussen camouflage en ontmaskering, dat onderscheid dat al die tijd al sluimerend aanwezig was in de eindeloze wederkeer van leven en dood, van eten en gegeten worden, van ontsnappen en ontdekt worden. In die taal waarin wij als mensen thuis leren zijn, zag ik dan weer iets nieuws ontstaan. En ditmaal voor altijd. Ze slapen, die mensen. Soms. Ze slapen echt, zoals ik dat kon in het weekend, tot ver in de middag, op een manier die categorisch anders is dan het zombie-achtige vegeteren dat ik de rest van de natuur zag doen. Ons slapen is echt anders, dacht ik, omdat het contrasteert met iets nieuws, iets totaal anders, iets dat met ons, mensen, voorgoed mogelijk is geworden: ontwaken, wakker worden: bewustzijn.
Ik vond het een geweldig beeld, zo’n universum dat zich wakker probeert te worstelen, dat bij zichzelf probeert te komen, dat één en al begrip probeert te zijn, dat zich van zichzelf bewust probeert te worden en dat ons daarvoor heeft uitgezocht. Ik dwaalde door de polders bij Westbroek, vereenzelvigde me met het achteraf belachelijke beroepskeuzeadvies dat een test mij op school had gegeven (dichter of schaapsherder), las Pascals Pensées en kon het me allemaal voorstellen: dat mijn bewustzijn één van die spiegels was waarin het universum verstild, verliefd en verzadigd naar zichzelf zat te kijken. Het was in de tijd dat George Harrison het licht in India begon te zien. In de Utrechtse binnenstad werd ik aangesproken door een aanhanger van de Hare Krishna. Hij verkocht mij een elpee in zijn rood-oranje gewaad, op sandalen, met een kaalgeschoren hoofd waarop een lange pluk haar sierlijk door mocht groeien. Metamorphosis heette die elpee, en er stond een lieve tekening op van een mens die een vlinder was, een vlinder die zojuist ontpopt was en die opsteeg naar de hemel. De lege huls van de rups die hij geweest was bleef op aarde achter.
Beetje fout, vind ik nu. Maar in de vroege jaren zeventig van de vorige eeuw paste dit beeld – zonder dat ik me dat realiseerde – eigenlijk verrassend goed bij wat ik toentertijd een veel burgerlijker en onaanvaardbaar fout beeld vond, dat van de moderne wetenschapper die zich ook een erfgenaam waande van de Verlichting. Ook de wetenschap wist immers wel raad met dat unieke menselijke vermogen. Ook de wetenschap eigende zich het menselijke bewustzijn toe, eiste een hoofdrol op in het definitief ontmaskeren van de schijn, in het definitief ontdekken van de waarheid, in het definitieve ontwaken, in een leven dat zich voortaan permanent zou afspelen in het klare licht van de Theorie van Alles. Het was immers de wetenschap die serieus werk maakte van onze rationaliteit, die de criteria wist op te stellen waaraan systematische onderzoeksmethoden moesten voldoen om ons voorbij de grenzen van onze interne coherentie de weg te wijzen naar externe correspondentie. Ook een beetje fout, die grenzeloze hoogmoed, vind je niet?
Tweeten