Als je een zwaar leven hebt en je draagkracht afneemt, of gewoon soms even op is, of eigenlijk al lang kleiner is dan de last die je te dragen hebt, dan wil je soms gewoon even op verhaal komen. Dan wil je dat er iemand luistert. Gewoon iemand bij wie je terecht kunt met al je sores.
Dat moet liever niet iemand zijn die naar jouw hulpvraag probeert te luisteren. Want een hulpvraag heb je niet. Je hebt een zwaar leven. Je hebt een steunvraag, wellicht, eerder dan een hulpvraag. Want een hulpvraag is klein en afgebakend. Een hulpvraag is een bureaucratisch construct.
Maar als je zorgen groot zijn en het leven onoverzichtelijk complex, als het leven eigenlijk meer van je vraagt dan je dragen kunt, dan wil je ook wel eens onbekommerd voor je uit kunnen praten. En dan wil je dat iemand luistert – luistert naar de complexiteit van jouw leven en de omvang van je zorgen. Als zo iemand naar je luistert om jouw hulpvraag te achterhalen, dan is de kans groot dat zo iemand niet luistert. Althans niet naar jou. Hoe belangrijk het voor een goede hulpverlener ook is om naar de hulpvraag te leren en te kunnen luisteren – als iemand een zwaar leven heeft, dan heeft hij niet één, maar wel zeven, elf, of negenentwintig hulpvragen. En als jij als hulpverlener dan die ene vraag eruit probeert te halen waar jij met je specialisme iets mee kunt, dan hoor je het meeste niet. Zelfs als je bereidwillig genoeg bent om behulpzaam door te verwijzen naar al die collega’s van jou die ieder iets zouden moeten kunnen met elk van die andere hulpvragen, dan nog hoor je het belangrijkste niet.
Natuurlijk, het kan enorm helpen om een systematisch overzicht te krijgen van hoe de complexiteit van een zwaar leven vertaald kan worden in termen van netjes geïdentificeerde hulpvragen, maar de orde die je daarmee biedt of krijgt, is een orde die door ambtenaren begrepen wordt. Niet door iemand die een zwaar leven heeft. Want als je een onoverzichtelijk complex leven hebt, dan is dat juist omdat alles met alles samenhangt, en omdat het allemaal op jouw schouders drukt.
Als je dan ook nog over het bureaucratische talent moet beschikken om jouw steunvraag uiteen te kunnen leggen in vierentwintig hulpvragen, dan zinkt de moed je helemaal in de voeten. Dan heb je soms alleen maar iemand nodig die naar jouw steunvraag kan luisteren. Die daar de tijd voor heeft en het talent voor heeft.
Als het aan het Ministerie van Leven ligt, dan kan zo iemand best een ambtenaar zijn, een zorgverlener die in alle openheid en alle globaliteit naar jouw steunvraag luistert. Die gewoon echt naar je luistert. Iemand bij wie je met al je sores terecht kunt. En die vervolgens zijn collega’s – maar niet jou! – lastig valt met de vertaling naar desnoods wel vijfendertig hulpvragen die tussen de ambtelijke schotten verdeeld mogen worden.
Zulke steunverleners – daar zouden er wel meer van mogen zijn.
Dat is nou precies hetgene dat ik al jaren probeer duidelijk te maken bij de GGZ. Ik noem het altijd “spuien”. Dat heb ik nodig. Stoom afblazen, zonder dat iemand meteen in de hulpverleningsmodus schiet.
Bedankt voor de geweldige blog.