Passend onderwijs is een ingewikkeld en misschien onuitvoerbaar idee in een onderwijsbestel dat op homogeniteit is gebaseerd. Maar hoe komen we eigenlijk aan zo’n bestel? Wie heeft ooit kunnen bedenken dat een homogene omgeving goed is voor onze ontwikkeling? Ik verdenk de monomane vakdocent, die meer van zijn vakgebied houdt dan van zijn leerlingen. Ik begrijp hem wel, maar de onderwijsbestuurders niet, zeker de bestuurders niet die het om de leerlingen gaat.
Ik schrijf in mijn aanstaande boek (Gevormd of vervormd? Een pleidooi voor ander onderwijs, ISVW, 2019) over deze kwestie een stukje dat ik graag nu al wil laten lezen.
Als iedereen ongelijk is, hoef je geen energie te steken in het bij elkaar zoeken van homogene groepen leerlingen. Die zogenaamde homogeniteit – allemaal even handig, allemaal even oud, allemaal even geduldig, allemaal even gemotiveerd, allemaal even intelligent, allemaal even sportief, allemaal even muzikaal, allemaal even blond, allemaal even belezen, allemaal even technisch – is op zijn best immers niet meer dan een onbetrouwbare momentopname die zichzelf deels zal waarmaken zonder dat daar een ander fundament voor is dan de selectie zelf. Zet mensen bij elkaar die op een bepaald moment volgens een bepaalde test allemaal even geduldig zijn. Behandel ze vervolgens als allemaal even geduldig. Leer ze zichzelf en elkaar te beschouwen als allemaal even geduldig en het resultaat zal een verbluffende self-fulfilling prophecy zijn. Je kunt dat ook doen met even gemotiveerd, even belezen, even sportief, enzovoort.
In het voetbal kennen we al jaren het desastreuze, discriminerende en inmiddels notoire geboortemaandeffect. De criteria die gehanteerd worden bij het samenstellen van selectieteams beïnvloeden de kwaliteit van de jonge voetballertjes op oneigenlijke manieren.
In ditzelfde niet te rechtvaardigen licht moeten wij de differentiatie bezien die kenmerkend is voor het Nederlandse onderwijsbestel. De gewoonte om een bepaalde momentopname (de Cito-toets) te gebruiken voor het vormen van zogenaamd homogene klassen is alleen maar te begrijpen vanuit de vooronderstelling dat het onderwijsbestel homogene klassen nodig heeft. Jongeren hebben die homogeniteit zelf niet nodig. Ouderen ook niet. De samenleving en de mensheid, om het maar eens even te bekijken vanuit zo’n breed perspectief, heeft die homogeniteit ook niet nodig. Het is alleen het huidige onderwijsbestel dat die homogeniteit denkt nodig te hebben. Die kunstmatig gecreëerde homogeniteit veroorzaakt een hoop ellende. Kees Vuyk schreef er een prijswinnend boek over.
Zie ik iets over het hoofd? Hebben jongeren wel behoefte aan homogeniteit? Moet passend onderwijs op groepsniveau gerealiseerd worden? En moeten daarbij intelligentieniveau en leeftijd maatgevend blijven?
Ik meen van niet. Ik pleit in mijn boek voor radicaal heterogeen voortgezet onderwijs.
Vind je dat een slecht idee? Stuur mij dan een email. Misschien wil je meelezen en mij van constructieve feedback voorzien. Ik ga de maanden augustus, september en oktober gebruiken om het manuscript te herschrijven. Ik kan nog best wat tegenwind gebruiken.