Ik heb altijd bewondering – maar eerlijk gezegd ook een beetje argwaan – voor sociologen, politicologen en cultuurwetenschappers. Zij durven op een empirisch gefundeerde manier te praten over objecten die zo groot en abstract zijn dat ik vooral met vragen blijf zitten over hoe zij hun helikopter-perspectief in hebben kunnen nemen. Ik zie mijzelf alleen maar tussen de bomen lopen, en kan nog wel bedenken dat zij samen ongetwijfeld een bos zullen vormen, maar heb geen idee hoe ik dan op een empirisch betrouwbare manier iets over dat bos te weten zou kunnen komen. Iets over dat bos denken lukt nog wel. Maar die bomen beschrijven en in kaart brengen als een bos en niet als een verzameling bomen? Ik vind het knap.
Het Sociaal Cultureel Planbureau en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid hebben vorige week een intrigerend rapport uitgebracht waarin zij hun verkenningen presenteren van de sociaal-culturele tegenstellingen in Nederland: Gescheiden werelden?
Ik heb het nog niet kunnen bestuderen, maar kwam in het eerste hoofdstuk wel een intrigerende zin tegen. Die zin laat mooi zien hoe sociologen durven kijken en daardoor het idee hebben kunnen krijgen dat er in Nederland twee goed te onderscheiden sociaal-culturele families herkend kunnen worden. Daarbij verwijzen de auteurs even naar Wittgenstein die ooit de term ‘familiegelijkenis’ introduceerde, een term die zich gemakkelijk laat misbruiken in situaties waarin we niet helder genoeg kunnen kijken om te kunnen weten wat we zien. Dit lees ik op pagina 17-18:
Voor wie alle hoofdstukken naast elkaar legt en er vanaf enige afstand naar kijkt, rijst het patroon op dat in figuur 1.2 schematisch is weergegeven.
Hoe doen ze dat? Probeer je dat eens concreet voor te stellen. Neem een willekeurig boek, een roman, een verhalenbundel, een studieboek, of voor mijn part inderdaad de verkenning van het SCP en de WRR zelf. Leg van dat boek nu eens daadwerkelijk alle hoofdstukken naast elkaar. Ga dan op een afstandje staan en kijk. Wat zie je?
Ik kan dat helemaal niet. Hoe leg je hoofdstukken naast elkaar? Pak je dan stapeltjes papier? Of maak je er stiekem eerst samenvattingen van? Spreid je al die pagina’s netjes naast elkaar uit?
Hoe doe je zoiets?
Ik heb eerlijk gezegd geen idee hoe ik hoofdstukken naast elkaar zou moeten leggen. Maar stel dat iemand anders dat dan voor mij doet, hoe ga ik dan verder? Wat gebeurt er als je dan vanaf enige afstand naar die hoofdstukken kijkt? Ik zie dan echt door de bomen het bos niet meer. En ik geloof er niets van dat wat je dan doet, dat dat “kijken” genoemd kan worden. Het is denken, fantaseren, interpreteren, abstraheren. Als je meent dat je dan iets ziet, als je meent dat dan een patroon oprijst, dan maak je gebruik van een heleboel stilzwijgende verwachtingen. Achtergrondvooronderstellingen. Abstracte aannames.
Natuurlijk, de sociologen van het SCP en de WRR zijn voorzichtig genoeg. Wetenschappelijk verantwoord genunaceerd. Althans, dat lijkt zo. Want ze schrijven dat er geen brede polarisatietrend is, maar wel een reden voor zorg. En ze schrijven zelfs dat opinieonderzoekers voorzichtig moeten zijn, omdat een eenmaal geformuleerde tendens soms de neiging heeft zichzelf waar te maken. Waarom schrijven ze dat dan allemaal op, vraag ik me af.
Ik kan daar nog geen antwoord op vinden. Maar met iedere bladzijde die ik lees, voel ik me ongemakkelijker worden. Want de twee ‘families’ die de onderzoekers in Nederland aangetroffen hebben verschillen vooral in ‘opleidingsniveau’. We hebben in Nederland blijkbaar hoger- en lageropgeleide mensen en dat verschil, zo schijn ik te moeten accepteren, ligt ten grondslag aan een hele reeks andere verschillen, zodanig zelfs dat de hoger- en de lageropgeleiden hun leven steeds meer in verschillende – gescheiden – werelden leven.
Ik maak mij grote zorgen over dit soort uitspraken. Want waar gaan die over? Natuurlijk, ‘opleidingsniveau’ is een buitengewoon gemakkelijke, overzichtelijke en helder meetbare populatie-eigenschap. Leeftijd, geslacht, en opleiding zijn in iedere dataset aanwezig. En bovendien is ‘opleidingsniveau’ ogenschijnlijk eenvoudig te dichotomiseren.
Maar ik begrijp dit niet. Het begrip opleiding is zo verschrikkelijk ambigu. Het ontleent zijn betekenis op het eerste oog namelijk aan het onderwijsaanbod van opleidingsinstituten. Maar via het diploma wordt die betekenis klakkeloos getransporteerd naar de afgestudeerden. Alsof we een persoonlijkheidskenmerk van hen te pakken hebben gekregen via het hen verstrekte diploma. En dat terwijl we pas sinds kort door het oprukkende leger onderwijsinspecteurs zijn gaan beseffen dat diploma’s niet eens solide verankerd zijn in de opleidingen waar ze voor staan. Laat staan dat ze geborgd zouden zijn in de competenties (of het culturele kapitaal) van de afgestudeerden.
Daarnaast is er nog een tweede kwestie: de verandering van de inhoud van de opleidingen door de jaren heen. Het rapport constateert dat het aantal hogeropgeleiden enorm gegroeid is (van 1% begin jaren zestig tot bijna 30% in 2011), maar komt daarbij dan niet op het idee zich af te vragen of de betekenis van het begrip daardoor wellicht veranderd zou kunnen zijn. Maar zou het plausibel zijn te denken dat de competenties (of het culturele kapitaal) van de bevolking in die jaren verdertigvoudigd is?
Ik begrijp met andere woorden echt niet wat de betekenis zou kunnen zijn van de termen hoger- of lageropgeleide.
Ik zie alleen een heleboel bomen. Echt een heleboel. En ik hoor mensen die er verstand van hebben zeggen dat er twee bossen zijn, twee bossen die op een geheimzinnige manier door elkaar heen staan. In ons ene land. Twee bossen.
Een knapperd die ze ziet.