Ik kom uit een gezin waarin het vanzelfsprekend was dat je op aarde was om de wereld te verbeteren. Hoe abstract en vaag dat ook klinkt, het gaf ons bestaan als kinderen een dagelijks gevoelde urgentie: dat we ons in moesten spannen, dat er verbeterd moest worden en dat er hogere doelen waren dan wijzelf. Als er verkiezingen in aantocht waren kreeg die urgentie een specifiek karakter, omdat de politiek dan heel dichtbij kwam en omdat duidelijk was dat politiek bij uitstek het domein was van edelmoedige mensen, mensen die hun leven wijden aan die grote en belangrijke taak van de zorg voor een betere wereld.
Er lijkt een heleboel veranderd. Als ik nu dat betekenisloze gebekvecht zie tussen al die mannetjes die er niet eens meer in slagen te verbergen dat ze vooral voor hun eigen carrière moeten zorgen, dan is het moeilijk om niet cynisch te worden.
Wat is er dan veranderd?
Politiek is een spel, een vuil spel om de macht, een spel dat we in een democratie proberen te spelen met een andere inzet, met een ideaal voor ogen, het ideaal dat het niet om macht hoeft te gaan, maar dat het om gezag kan gaan — het gezag van het betere argument, het gezag van de woorden die ons zullen kunnen binden, de woorden die gedeeld begrip mogelijk zullen maken tussen mensen met tegenstrijdige opvattingen. Dat is een edel spel, een fantastische uitdaging, om een taalgemeenschap te stichten, een gemeenschap waarin wij elkaar begrijpen en geen toevlucht meer hoeven zoeken tot brute macht.
Dat spel is echter de theorie van een democratie, niet de praktijk van de huidige politiek. Kijk maar naar je werk, naar je buurt, naar de vereniging waar je lid van bent. Waar zijn die woorden die binden? Waar die woorden die gedeeld begrip mogelijk zullen maken? Niet waar de politiek is.
En we weten het allemaal, want iedereen kent de schampere betekenis van de opmerking “Ach, tja, dat is politiek!”
Als we het woord ‘politiek’ op deze manier gebruiken, dan bedoelen we niet het gedeelde begrip, niet het gezag van het betere argument, maar de boosaardige en bedrieglijke realiteit van een gemeen compromis. Want dat is politiek.
Die politiek komt om de hoek kijken als we het niet eens zijn maar het wel eens moeten worden. Die politiek is precies dat vuile spel dat soms gespeeld lijkt te moeten worden.
Ik hou niet van dat spel, om twee redenen.
De eerste reden is dat ik eigenlijk niet geloof dat we het niet eens zijn. Ja, aan de oppervlakte zijn we het niet eens, omdat we te snel iets roepen, omdat we de tijd niet nemen om een zorgvuldige mening te ontwikkelen, maar direct willen benadrukken dat wij er anders over denken. Onder de oppervlakte, echter, zijn we het bijna altijd eens. Dat was ook al zo toen ik een kind was en een keer een mooie spotprent in de krant zag staan van drie politici die naast elkaar om het hardst hun leuzen riepen. “Vrijheid, vrede, welzijn!” riep nummer één. Nummer twee was het daar niet mee eens. Hij riep: “Vrede, welzijn, vrijheid!”. En nummer drie vond nog weer iets anders: “Welzijn, vrijheid, vrede!”
Natuurlijk zijn we het over dat drietal eens.
De tweede reden is dat de middelen die de overheid in kan zetten om het eens te worden zulke onhandige middelen zijn. De overheid heeft immers helemaal geen woorden tot haar beschikking. De taal is niet van haar, maar van iedereen. De overheid komt dan ook nooit zo ver als het om begrip gaat. Zij moet het stellen met regelgeving en met het herverdelen van geld. Echt ontzettend onhandige middelen. En zoals dat altijd gaat als je het in feite alleen maar aan de oppervlakte oneens bent, dan zeg je dat het niet om het wat gaat, maar om het hoe. Dan ga je ruziën over de middelen. En dan gaan mensen dat nog echt geloven ook, dat politiek een vuil spel is waarin je compromissen moet zien te sluiten over geld en regels.
Aan dat spel doe ik niet mee.
Het spel van de democratie speel ik wel, natuurlijk. Maar dat speel ik ergens anders. Dat speel ik hier, in mijn blog. Dat speel ik in mijn onderwijs, in mijn voordrachten, mijn columns en publicaties. Dat spel speel ik met mijn gezonde verstand. Ik nodig je van harte uit het met me mee te spelen, komende zomer, in een mooi kasteel in Frankrijk, tijdens de denkvakantie die ik daar organiseer.
En, ja, laat ik eerlijk zijn. Net zoals ongelovig geworden mensen tegen beter weten in rekening blijven houden met het hiernamaals, zo zal ik op woensdag 19 maart mijn stem uitbrengen in de hoop dat er politici als Michael Ignatieff zullen zijn, politici die een goede hoeder zullen zijn van wat mij in feite het dierbaarst is: mijn stem.