[leestijd ± 12 minuten]
1. Over ontcijferen en het creëren van een gespreksruimte
Ook als je – zoals ik, als filosoof – van een afstandje naar ons alledaagse leven kijkt, is het begrijpelijk dat we ons in het onderwijs inspannen om kinderen aan het lezen en schrijven te krijgen. Wij zijn als mens immers een pratende diersoort, wij leven bij wijze van spreken in taal. Al vanaf de eerste dag vergezellen woorden ons bij alles wat we meemaken en bij alles wat we doen. Het is dan ook niet voor niets dat baby’s al zo vroeg vertrouwd worden met al die klanken die ze horen, dat ze zich hun moedertaal al heel vroeg eigen maken, eerst passief maar al snel ook actief.
Sinds het schrift is uitgevonden, is er een nieuwe dimensie aan het menselijk leven toegevoegd. We leven niet alleen meer met direct aanwijsbare anderen in de concreet tegenwoordige leefwereld, maar scheppen een virtuele gespreksruimte met mensen die in tijd of in ruimte ver van ons verwijderd zijn. Wat dat betekent voor ons lezen en schrijven – en daarmee ook voor het lees- en schrijfonderwijs – wil ik graag uitleggen aan de hand van twee afbeeldingen. Daarmee kan ik tegelijkertijd duidelijk maken dat we op dit moment getuige zijn van het ontstaan van nog weer een heel nieuwe dimensie van het menselijk leven.
Maar eerst die afbeeldingen. Ten eerste de eeuwenoude, perkamenten Dode Zee-rollen én ten tweede Johannes Vermeers Brieflezende vrouw.
Als je denkt aan het lezen van de Dode Zee-rollen, dan ontkom je er bijna niet aan om ‘lezen’ te associëren met ontcijferen. Het is alsof je met geheimschrift te maken hebt, met een boodschap van een anonieme schrijver uit een volstrekt andere tijd en over een onderwerp waarmee je geen enkele vanzelfsprekende affiniteit hebt. Dit is puur een kwestie van technisch lezen.
Maar als je naar de vrouw in blauw kijkt op het schilderij van Johannes Vermeer, dan zie je heel iets anders. Aan de wand hangt een wereldkaart dus wellicht leest deze vrouw een brief van haar man die op wereldreis is. Wie weet is hij aan het andere eind van de wereld, maar, oh, wat is hij dichtbij. De intimiteit tussen de vrouw en de brief is enorm. Dit lezen heeft niets met technisch lezen te maken. Natuurlijk, de vrouw moet kunnen lezen, en dat is ongetwijfeld een techniek, maar voorbij deze techniek speelt het leven van de vrouw zich op dit moment af in een ingebeelde, virtuele gespreksruimte, een wereld van betekenissen waarin zij samen met haar man is. Afstand en tijdsverschil zijn verschrompeld: de vrouw is waar haar man is.
Dankzij de schrijfvaardigheid van de man en de leesvaardigheid van de vrouw opent deze brief de deur naar een nieuwe, betekenisvolle, gedeelde werkelijkheid. Het interessante aan deze virtuele gespreksruimte is dat zij van een echt andere orde is dan de geografische ruimte waarin wij elkaar in levende lijve kunnen ontmoeten. De gespreksruimte kan in gedachten overal opgeroepen worden, door de man en door de vrouw, in een bijzonder soort verbondenheid. Sinds het bestaan van de telefoon zijn wij al gewend geraakt aan het idee van zo’n gespreksruimte die in feite ‘nergens’ is, maar waarin mensen wel bij elkaar kunnen zijn, hun bestaan kunnen delen doordat zij elkaars stem kunnen horen – letterlijk via de telefoon of imaginair via de woorden.
2. De nieuwe digitale beeldcultuur
Ik heb het idee van de intieme gespreksruimte geïntroduceerd aan de hand van twee afbeeldingen. Ik heb over die afbeeldingen een stukje tekst geschreven, en die woorden hebben vast geholpen om je duidelijk te maken waarop ik doel als ik het over een gespreksruimte heb die ‘nergens’ is. Maar de afbeeldingen hebben, zo verwacht ik, het meeste werk gedaan. En dat is betrekkelijk nieuw. Toen mijn oma jong was, zo’n honderd jaar geleden, bestonden er in haar leven nauwelijks beelden. Ze kwam uit een arm gezin, hadden geen boeken, geen kranten of magazines, geen televisie, geen schilderijen. Met haar eigen ogen kon zij niet meer zien dan wat ze daadwerkelijk als concrete leefwereld om haar heen had. Een dergelijke beeldarmoede kunnen wij ons nauwelijks meer voorstellen – en zeker onze kinderen niet. Zij delen immers aan de lopende band selfies via facebook, twitter, instagram en whatsapp. En niet alleen stilstaande afbeeldingen; het internet biedt ons een lange aanhoudende stroom bewegend beeld aan. Met al dat beeld is de wereld voor ons echt niet meer dezelfde.
Lezen en schrijven zijn al lang niet meer de enige technieken die wij moeten beheersen om ons toegang te verschaffen tot de virtuele gespreksruimte waarin wij met anderen een zinvolle werkelijkheid kunnen delen. Daarmee zeg ik niet dat lezen en schrijven minder waardevol of minder belangrijk zijn, maar wel dat we scherper in beeld krijgen dat technisch lezen en schrijven maar één van de manieren is waarop mensen zich toegang kunnen verschaffen tot wat ik hier ‘de virtuele gespreksruimte’ noem. Het is zeker een voorwaarde om via teksten die toegang te verkrijgen, maar lezen beschouwen als een kwestie van ‘ontcijferen’… Nee, dat is een veel te smalle visie op taalonderwijs.
3. Afstand en nabijheid in een gespreksruimte
Mensen kunnen een concrete, fysieke ruimte op veel verschillende manieren delen. Soms gaat het bijvoorbeeld alleen maar om het met rust laten van elkaar, om het elkaar niet in de weg zitten. Dat is het geval als je elkaar op straat passeert of als je met elkaar in de lift staat. Je geeft elkaar zo veel als mogelijk de ruimte om ieder je eigen ding te doen. Maar jongens die op een schoolplein met elkaar aan het vechten zijn, delen de ruimte op een heel andere manier. Hen gaat het juist om het dwarszitten. Zij gunnen de ander geen enkele ruimte, maar zijn juist daardoor wel intensief met elkaar bezig. Tussen deze twee extremen zitten allerlei tussenvormen waarin verschillende mensen meer of minder hun best doen om met elkaar een ruimte te creëren en te delen waarin iedereen gerespecteerd kan worden.
Omdat mensen zoveel met taal doen, is die ruimte vrijwel altijd een gespreksruimte waarin iedereen gehoord moet worden om gerespecteerd te kunnen worden. Dat gaat niet alleen om ieders op zichzelf beschouwde welzijn. In een gespreksruimte wordt vooral ook gezamenlijkheid gecreëerd. Er wordt gebouwd aan een gedeelde realiteit die geen van beiden op zichzelf voor elkaar zou kunnen krijgen. Dat is de kracht van taal; niet alleen van het gesproken woord, maar ook van het geschreven woord, en ook – tegenwoordig een nieuwe mogelijkheid – van de digitale beeldtaal.
Er zijn drie zaken waar ik graag de aandacht op wil vestigen als ik het heb over het vermogen om met taal een mogelijke, gedeelde realiteit te scheppen: (1) emotioneel engagement; (2) het leren delen van aandacht; (3) het verrijken van ons vocabulaire.
4. Emotioneel engagement
Als je met anderen een gespreksruimte deelt – met vreemden in een lift, met leerlingen in een klas, met vijanden op een schoolplein, met buren op straat, met vrienden op een terrasje – is er altijd bij alle aanwezigen sprake van een emotionele betrokkenheid. Mensen geven om de ruimte die ze krijgen of die ze denken nodig te hebben. Ze hechten daar waarde aan en die waarde toont zich in hun emoties. Die emoties zijn, om een term van de Amerikanse filosoof Jesse Prinz te gebruiken, ‘embodied appraisals’. Aan de lichaamsuiting kun je aflezen wat voor jouw gesprekspartner in deze ruimte van waarde is. Dat gaat natuurlijk een stuk gemakkelijker als je elkaar in levende lijve ontmoet, dan als er sprake is van een virtuele – tekstuele of digitale – gespreksruimte.
Als je elkaars lichaam en gezicht niet ziet, zoals aan de telefoon, of zelfs elkaars stem niet hoort, zoals bij het lezen van een brief, dan komt het op de woorden aan om het emotionele engagement van de betrokkenen op te merken en correct te interpreteren. Dat valt niet mee, al was het maar omdat we ook lang niet altijd van onszelf goed genoeg doorhebben hoe het met onze emotionele betrokkenheid gesteld is. Interessant en frappant genoeg lezen wij onze eigen emoties vaak af van de reactie van onze gesprekspartner. Vandaar dat er op emotioneel vlak zo gemakkelijk iets misgaat als we via email of whatsapp met elkaar communiceren.
Dit is een interessant en belangrijk aandachtspunt als we ons inspannen om met anderen een goede virtuele gespreksruimte te realiseren. Zeker als we dat in feite voor die anderen zouden willen doen – een gewoonte die behoorlijk kenmerkend is voor onderwijsmensen. Juist dan is het belangrijk om ons te realiseren vanuit welke emotionele betrokkenheid wij in deze gespreksruimte aanwezig zijn en wat dat doet met het emotionele engagement van onze gesprekspartners. Als ze boos of bang zijn gebeurt er echt iets anders dan als ze nieuwsgierig en vriendelijk zijn. Let op de woorden en de beelden. Probeer er doorheen te voelen. En wees je bewust dat je met jouw woorden en beelden kaders aanbiedt voor die anderen om hun eigen emotionele engagement, en dat van jou, op een verhelderende manier te interpreteren, te ervaren, te voelen.
Dat is met name belangrijk als er in die gespreksruimte onbegrip groeit en onmacht, als jullie eigenlijk dondersgoed merken dat er helemaal geen leefbare gespreksruimte gerealiseerd wordt. Dat besef is, als je attent genoeg bent, doorgaans heel goed voelbaar. Maar het wordt o zo gauw weggedrukt. We lijken vaak liever een gespreksruimte te hebben die we denken te kunnen controleren door dan maar gewoon zelf te zeggen wat we kunnen zeggen, dan dat we een gespreksruimte echt delen, door ook de anderen hun stem te laten gebruiken.
5. Aandacht leren delen
Een gespreksruimte creëren is echt een gezamenlijke activiteit. Ik vergelijk het graag met het overgooien van een bal naar elkaar. Je kunt wel een bal naar iemand toegooien, maar als die ander helemaal niet bezig is met het vangen van die bal, dan ben je in feite helemaal niet aan het overgooien. Overgooien kun je niet in je eentje. Die ander moet meedoen. Zijn vangen en jouw gooien moeten op elkaar afgestemd zijn. Jullie moeten beiden op dezelfde manier met de door de lucht vliegende bal bezig zijn. En zo is het ook met het scheppen van een gespreksruimte. Je moet elkaars woorden verstaan, samen op dezelfde manier met die woorden bezig zijn, proberen te begrijpen wat het effect van jouw woorden op die ander is en proberen te horen wat die ander wil dat zijn woorden met jou doen.
Je kunt het ook vergelijken met allebei naar een schilderij wijzen en dan daarbij te zeggen “Zie je dat?” Je zult direct merken dat je meer woorden nodig hebt om van elkaar te weten dat je met “dat” hetzelfde bedoelt. Zo werkt dat ook als je naar elkaar luistert. Woorden onthullen altijd, maar verhullen tegelijkertijd ook altijd. Woorden werken een beetje als een zaklamp in het donker. Dat wat in de lichtbundel zichtbaar is, valt helder op, maar dat wat buiten de lichtbundel blijft wordt er doorgaans juist onzichtbaarder door. Samen bouwen aan een gezamenlijke gespreksruimte vraagt daardoor vooral dat je goed leert luisteren.
Dat kun je als docent op school heel mooi oefenen door voor te lezen. Er is prachtige kinderliteratuur waarin geweldige mogelijke werelden worden gecreëerd. Als je dan over die wereld met elkaar praat, er elkaar vragen over stelt, en goed naar elkaar probeert te luisteren, kun je met elkaar een fascinerend mooie gespreksruimte bouwen, een echt fantastische virtuele gespreksruimte, een gespreksruimte die gesitueerd zal zijn in een verzonnen wereld, de wereld van het boek dat je voorleest.
6. Ons vocabulaire verrijken
Door boeken voor te lezen en met elkaar te praten over het verhaal raken je leerlingen vertrouwd met allerlei nieuwe woorden. Ze zullen hun vocabulaire kunnen laten groeien. Ook al gebeurt dat passief en ook nog eens in een gesprek, toch zal het een belangrijke bijdrage leveren aan het leesvermogen – en het schrijfvermogen – van je leerlingen. Lezen is immers iets anders dan ontcijferen. Technisch lezen moeten ze natuurlijk onder de knie krijgen. Daar moeten meters voor gemaakt worden en daar zijn allerlei geschikte methoden voor beschikbaar. Ook los van bestaande methoden kun je kinderen motiveren om zelf te lezen, zodat ze steeds gemakkelijker kunnen ontcijferen en door de letters heen zullen kunnen lezen. Daar helpt een groter vocabulaire enorm bij.
Juist daarom kun je kinderen op zoveel meer manieren leren toegang te krijgen tot virtuele gespreksruimtes. Vergroot hun vocabulaire. En tegenwoordig bestaat dat vocabulaire niet alleen uit woorden die met de letters van het alfabet gevormd kunnen worden. We merken het wellicht zelf aan het aantal emoji’s die we zijn gaan gebruiken in onze communicatie – althans ik merk dat. En niet alleen emoji’s, ook gifjes, stickers, foto’s, filmpjes, afbeeldingen. Ik denk bijvoorbeeld dat ik met bovenstaande afbeeldingen echt het vocabulaire uitbreid van de lezers van deze tekst, dat ik er een verschil mee kan illustreren tussen twee verschillende conceptualisaties van lezen, eentje die de nadruk legt op de techniek van het ontcijferen en eentje die de nadruk legt op het ontsluiten van een virtuele, intieme gespreksruimte.
Het is me in dit artikel vooral om die virtuele gespreksruimte gegaan. Een rijk vocabulaire helpt om de toegang tot zo’n virtuele gespreksruimte te vergemakkelijken. Een rijk vocabulaire helpt lezers om door de letters heen te kunnen lezen. Zo’n rijk vocabulaire verkrijg je niet alleen – en zelfs niet vooral – door veel te lezen op je eigen niveau. Zo’n rijk vocabulaire krijg je ook door veel voorgelezen te worden, of door samen naar films te kijken, en vooral door dan samen te praten over de virtuele wereld die in het boek dat je voorleest, of in de film die je bekeken hebt, wordt gecreëerd door de schrijver – of, in het geval van een film, door de regisseur, de cameraman en de acteurs.
Het is wellicht een niet vermoede omweg, maar je leert beter lezen door samen films te kijken – en daar dan over te praten.
[ Deze tekst is gebaseerd op een keynote die ik gepresenteerd heb tijdens het CPS Nationaal Congres Taal en Lezen op 10 februari 2021 ]
En zo breng je de instrumentele vaardigheden weer terug naar hun bedding, mens en menselijke interactie. Mooi stuk. Ook een goed uitgangspunt om kansengelijkheid vanuit te bezien. Ik deel t stuk nog weer even via LinkedIn, want taal houdt me bezig, op dit moment. Groet, Renske!
Inspirerend essay Jan, heb het met heel veel interesse gelezen!
Ik denk dat jet stukje over joint attention nog een beetje kunt verdiepen, net zoals je dat zo mooi doet bij shared engagements.
Een aanrader is het werk van Tomasello hierover, of dit hoofdstuk van Peacocke.
Groeten!
Harold
Peacocke, C., 2005, “Joint Attention: Its Nature, Reflexivity, and Relation to Common Knowledge”, in N. Eilan, C. Hoerl, T. McCormack & J. Roessler (eds.), Joint Attention: Communication and Other Minds, Oxford: Oxford University Press, pp. 298–324.