De mooiste filosofie zit vaak verstopt in kleine alledaagse opmerkingen die mensen terloops maken, opmerkingen die zo vanzelfsprekend zijn dat je er haast stilzwijgend aan voorbij zou gaan. Ik hoop dat ik er gevoelig voor blijf, voor het registreren van die kleine zinnetjes, die zinnetjes waarin mensen een heleboel onbegrip delen, zonder dat het opvalt, juist omdat ze zelf menen dat ze iets volkomen begrijpelijks zeggen.
Ik had het er vorige week over toen ik door Wim Brands geïnterviewd werd, juist nadat ik de Socrates Wisselbeker gewonnen had. (Jaja!) Ik had het over een bushokje dat ooit door een paar jongens vernield werd. Ik liep daar langs en keek blijkbaar op een manier die die jongens niet beviel. “Dat mag ik toch zeker zelf weten!”, riep een van die jongens mij toe.
Prachtig, zo’n zinnetje.
Dat mag ik toch zeker zelf weten!
Daar zit het hele werk van Kant in verstopt! (Om ook eens aan namedropping te doen.) Wat voor een ethiek zal die jongen met dat woordje “mag” op het oog hebben? En wat bedoelt hij met “weten”? Met “ik”, “zelf”, “zeker”, “toch”? Het is geweldig! Rondom zo’n zinnetje zou een Faculteit Filosofie een heel aardig Bachelorprogramma kunnen bouwen.
En net zo’n zinnetje las ik zojuist in de NRC:
Dit was de sprong van mijn leven en een prestatie waar ik drie jaar lang heel hard voor heb getraind. Ik ben blij dat we succesvol landden, en onze levensdroom hebben waargemaakt.
Ocherm, denk ik.
(Dat komt dan weer doordat ik van het weekend een voorstelling van Joost Prinsen zag, die in een Brabants dialect het verhaal vertelde van Vrouwke Misère en De Dood.)
Het zinnetje stond in een verslag van een sprong van het hoogste gebouw ter wereld. Twee mannen deden een recordpoging door in Dubai van de Burj Khalifa te springen, een wolkenkrabber van 828 meter hoog.
Een geweldige prestatie, natuurlijk. Om daar vanaf te durven springen. Maar hoe lang zou zo’n sprong duren? 20-30 seconden. Veel meer zal het niet zijn.
En dan?
OK. Ze hebben er drie jaar voor getraind en ze zijn vast niet voor hun achtttiende aan die training begonnen. Dus dan zijn ze nu éénentwintig jaar oud. Stel dat ze op de middelbare school getreuzeld hebben, en onderweg vier jaar verprutst hebben. Zijn ze vijfentwintig. Hoe verdrietig. Hebben ze hun levensdroom al waargemaakt en moeten ze nog vijftig, zestig jaar doelloos rondhangen.
Zo’n sprong klinkt als een sprookje. Dat snap ik wel. Maar die hebben ook altijd zo’n vreemd einde, vind ik.
En ze leefden nog lang en gelukkig.
Hoe zou dat dan zijn, denk ik.
Lang en gelukkig. Hoe doe je dat, als je vijftig jaar moet teren op een sprong van vijfentwintig seconden? Dat is wel heel, heel lang. Wat een raar idee van geluk.
Stel het je voor, dan zijn ze inmiddels vierenveertig (nog steeds heel jong), en niemand meer die hun verhaal nog wil horen. Filmpje al honderdduizend keer gezien.
En dan…?
Zevenenvijftig. Negenenzestig. Drieëntachtig… Nog alsmaar aan het nagenieten van die sprong?
Ja ja. Lang wel. Maar gelukkig?
Ze zullen er wel aan wennen, natuurlijk, nog voor hun dertigste, vermoed ik. Dat hun leven gewoon nogal op dat van ons lijkt. Een beetje ploeteren, een beetje aanmodderen, en verder op zoek naar die taal waarin ze thuis kunnen zijn, waarin ze op een verantwoorde manier kunnen lachen, én huilen, om hun eigen verantwoordelijkheid, om hun geploeter met het meest dierbare en meest kwetsbare kleinood dat ze ooit in handen hebben gehad: hun eigen leven.