Ik las een mooi boek, deze zomer: The Biology of Desire. Why Addiction Is Not a Desease van Marc Lewis, een vriend van mij. Het is een fantastisch, ontroerend, opbeurend boek. Het is een indringende en wijze verkenning van de complexiteit van wat mensen drijft, van wat ons motiveert te doen wat we doen, te laten wat we laten en te zijn wie we worden. Het is een boek over verslaving, maar eigenlijk veel meer dan dat. Het is vooral een boek over persoonlijke ontwikkeling, over hoe mensen verslaafd kunnen raken, slechte gewoonten kunnen ontwikkelen, maar ook over hoe wij een verslaving te boven kunnen komen, hoe wij over een verslaving heen kunnen groeien, slechte gewoonten achter ons kunnen laten en een persoon kunnen worden die zich op een eerlijke en positieve manier verhoudt tot zijn eigen leven.
Het fascinerende aan het boek is dat het er in slaagt de menselijke ervaring te behandelen als een gelijkwaardige partner van de neurowetenschap. Marc Lewis is hersenwetenschapper. Hij leert je verschrikkelijk veel over hoe ons brein werkt, over wat er gebeurt in de hersenen van mensen die een verslaving ontwikkelen, die langzaam een tunnelvisie ontwikkelen en totaal geobsedeerd raken, die hun dagelijks leven zien ontwrichten omdat ze volstrekt in de ban raken van het enige waar hun leven, ondanks henzelf, nog om lijkt te draaien. Maar Lewis is behalve hersenwetenschapper ook een ervaringsdeskundige. Hij is zelf langdurig verslaafd geweest en heeft voor dit boek een vijftal ex-verslaafden uitgebreid geïnterviewd. Hij vertelt hun verhaal op een ontroerende en literair begaafde manier. Hij sleept je hun monologue intérieur in en het is haast alsof je het zelf beleeft. De combinatie werkt goed: zo is wetenschap een lust voor het oog en een geweldige steun voor ons dagelijkse geploeter. Maar ook: zo is de menselijke ervaring, die continue stroom belevenissen, een onmisbare compagnon voor de wetenschap. En daar gaat het Lewis dan ook om. Hij spreekt beide aan: “Science, meet subjective experience. Subjective experience, meet science. I’d like you to try to get along.” (10)
The Biology of Desire heeft ook op een andere manier nog een wetenschapsfilosofische agenda. Verslaving, zo betoogt Lewis, is geen ziekte. Hoewel het ziektebegrip een belangrijke rol gespeeld heeft in de groei van onze kennis van verslaving, heeft het nu zijn beste tijd gehad. Het ziektebegrip heeft zeker geholpen verslaving te bevrijden uit het beschamende, moralistische kader van weleer, het kader dat verslaving heeft veroordeeld als een keuze, een domme en slappe keuze. Dankzij het ziektebegrip ontstond er ruimte voor zorg, voor medelijden, voor bekommernis, en ook voor behandeling en herstel. Verslaafden zijn ziek. Ze kunnen er niets aan doen en hebben onze solidariteit nodig. Ja. Dat laatste begrijpt Lewis. Verslaafden hebben onze solidariteit en onze zorg nodig. Maar niet als zieken. Want een zieke wordt een patiënt, en dat is letterlijk iemand die passief in de handen van een ander ligt en die machteloos moet toezien hoe experts zich inspannen om zijn levenskansen te verbeteren.
Juist daarom ook, zo betoogt Lewis, is de eigen ervaring van verslaafden zo belangrijk. Want ex-verslaafden hebben hun herstel zelf eigenlijk nooit beleefd als een passief proces. En ook behandelaars weten dat motivationele krachten het meest effectief zijn om herstel te bewerkstelligen: zelfbeschikking, vastberadenheid, inzicht, wilskracht, zelfacceptatie, enzovoort. Omdat empowerment voor het herstel zo belangrijk is, zouden we verslaving dan ook niet als een ziekte moeten zien. Ziektes, zoals diabetes, reuma en kanker, herstel je immers niet met wilskracht en zelfbeschikking.
Dit betekent overigens niet dat Lewis verslaving weer zou willen conceptualiseren als een keuze. Lewis komt met een derde model, een model dat verslaving begrijpt als een in feite normaal ontwikkelingsproces. Neuroplasticiteit is namelijk kenmerkend voor ons brein. Hersenen zijn altijd in ontwikkeling. Ze veranderen continu. Veranderen en stabiliseren, dat is wat ons brein doet. Dus dat de hersenen van verslaafden er anders uitzien dan de hersenen van mensen die niet verslaafd zijn, zegt niet veel. De hersenen van babies die nog niet kunnen lopen en nog niet kunnen praten zien er ook heel anders uit dan de hersenen van kleuters die hun bewegingen hebben leren coördineren en hun stem hebben leren gebruiken.
In onfortuinlijke omstandigheden kan die doodnormale neuroplasticiteit leiden tot de ontwikkeling van een slechte gewoonte – en dan niet zomaar een slechte gewoonte, maar een uiteindelijk volstrekt zelfdestructieve gewoonte die het hele leven van de verslaafde overneemt. Lewis laat dat indringend en overtuigend zien, op neurologisch niveau, maar ook op narratieve wijze, vanuit de doorleefde ervaring van de ex-verslaafden die hij sprak. We zijn daarbij getuige van het hartverscheurende feit dat die omstandigheden helemaal niet overdreven zichtbaar hoeven zijn als opvallende vormen van misbruik of verwaarlozing. Een verslaving kan zich veel onzichtbaarder, verhulder en sluipenderwijs ontwikkelen, in tamelijk alledaagse levens van mensen die gewoon niet zo lekker in hun vel zitten. Verslaving ontwikkelt zich, volgens Lewis, als een vorm van zelf-medicatie, een kwestie van coping die neurologisch bezien begrijpelijk genoeg is, hoe destructief zij uiteindelijk ook is. Desire, het gevoel van verlangen, werkt daarbij als de grote katalysator. Verlangen stimuleert het aanleggen van nieuwe neurale verbindingen enorm.
Verlangen is daarom ook de sleutel tot herstel, een woord dat Lewis wel gebruikt, omdat het zo ingesleten is, maar dat hij een nieuwe betekenis geeft, een betekenis die het lostrekt van het ziektebegrip. Herstel beschrijft hij als een kwestie van ‘moving on’, van het weer doorgaan van de natuurlijke, permanente verandering die kenmerkend is voor onze neuroplasticiteit. De gestabiliseerde slechte gewoonte moet uit zijn groef losgetrokken worden, en ook daarbij is de katalyserende werking van verlangen volgens Lewis cruciaal. Lewis heeft het over het herrichten van ons verlangen en maakt op neurologisch niveau gebruik van de interessante twist die Barbara Arrowsmith heeft gegeven aan het beroemde inzicht van Hebb: what fires together wires together. Arrowsmith voegt daaraan toe: what fires apart wires apart. En dat weet Lewis goed te gebruiken door aan de hand van de levensverhalen van het vijftal ex-verslaafden te laten zien hoe zij er in slaagden – uiteindelijk, en na het aan gruzelementen vallen van hun zelfbegrip – weer op te krabbelen doordat zij hun verlangen leerden richten op een ander alternatief van henzelf. Zo’n alternatief kan soms ineens opduiken, vaak pas als er niets meer te verliezen is, en iemand een accepterende, helpende hand biedt. Op zo’n moment kan het verlangen dan te hulp schieten, en soms verrassend snel, in het scheiden van de persoon van zijn verslaving (what fires apart wires apart) en het verbinden van de persoon aan een eerlijker en positiever zelfbeeld (what fires together wires together).
Zo blijkt verslaving dan, volgens Lewis, niet meer dan een ontwikkelingsfase. En dat is het vaak ook, voor de meeste verslaafden, “a vivid instance of the role of suffering in individual growth”. (215)
Dit is een wijs boek. Een hoopvol en opbeurend boek, juist ook omdat het zo zorgzaam omgaat met de ontluisterende treurigheid van verslaafde mensen.
Tweeten