Stel dat de werkelijkheid een onbekende mevrouw is die je in een winkelcentrum ziet lopen. Ze is adembenemend mooi zoals ze daar gaat. Je staat aan de grond genageld, niet in staat nog voor- of achteruit te gaan, geen idee meer wat je hier kwam doen. Je bestaan versmalt zich in een fractie van een seconde tot een en al aandachtigheid. Als een onnozele puber kleeft je blik aan haar betoverende verschijning en dan gebeurt ook nog waar je niet eens van had durven dromen: ze kijkt je aan. Warm, intens, belangstellend, openhartig. Heel even maar – dan is het voorbij.
Stel dat je haar weer ziet. Even verderop. En dan later nog een keer. Weer die blik. Ze kijkt je opnieuw hartelijk aan, en nu weet je het zeker. Ook zij heeft gezien dat jullie voor elkaar bestemd zijn! Het heeft iets onwerkelijks, deze intimiteit, maar in dat ene moment is er geen enkele twijfel dat het universum om jullie draait, om jou en de werkelijkheid!
Zo begint mijn bijdrage aan de De goede wetenschapper, een zojuist verschenen bundel opstellen onder redactie van Luca Consoli en Ron Welters. In tien korte verhalen schets ik een beeld van de moderne wetenschapper die zich – meegesleurd in de vaart van steeds verdergaande specialisatie – beroepsmatig nauwelijks raad weet met de brede en bovenal menselijke context waarin hij of zij zich beweegt. Wetenschappers worden opgevoed met een akelig smal zelfbeeld, alsof het hart van hun werk zich bevindt in het laboratorium waar voor statistische analyse geschikt gemaakte datacollecties worden aangelegd. Dat leidt tot een vreselijk isolement dat aan twee kanten snijdt.
Aan de ene kant moedigt de gouden standaard van de randomized controlled trial ons aan om de werkelijkheid in ons lab te martelen tot ze haar geheimen prijsgeeft.
Zie je het al voor je? Volg die mevrouw tot je haar grijpen kunt. Knevel haar, breng haar het laboratorium in, onderwerp haar aan een experimentele opstelling en een controle-opstelling, voorkom dat jij weet wanneer ze zich in welke opstelling bevindt en blinddoek haar ook, opdat ze niet misleid kan worden door jouw mooie donkerbruine hondenogen. Pas de manipulatie in de experimentele opstelling toe en registreer haar antwoord. Registreer natuurlijk ook haar antwoord in de controle-opstelling waarin je haar met rust laat.
Misschien heb je geluk. Maar ik vrees dat de werkelijkheid zo haar twijfels zal hebben over jouw meedogenloze obsessie met controle.
En aan de andere kant moedigt de universiteit ons aan ons intellectueel te isoleren van wat ons leven de moeite waard maakt. We liggen meestal immers wakker van andere vragen dan de methodologisch verantwoord te operationaliseren vragen. Ik bespreek daartoe als een voorbeeld de documentaire van Elena Lindemans waarin zij probeert te begrijpen waarom haar moeder van een flat sprong. En ik bespreek de emotionele jungle van de publiciteit, van onze sociale media, waarin wetenschappers met hun bevindingen terechtkomen zodra zij het laboratorium verlaten. Om daarin streetwise te worden, zo betoog ik, heb je vooral geen mediatraining nodig.
Want uiteindelijk gaat het de goede wetenschapper om wijsheid, en niet om kennis die onder het mom van valorisatie vermarkt kan worden. Daar heb ik echt geen goed woord voor over, voor universitaire valorisatie die opgevat wordt als het vermarkten van kennis. Ik eindig mijn bijdrage daarom ook met een ode aan de intrinsiek gemotiveerde wetenschapper, die
als een volwassene de kamer van zijn jeugd binnenkomt en op tafel een half afgemaakte kruiswoordpuzzel ziet liggen. Een tiental lange woorden is al ingevuld. Of ze goed zijn is onbekend. Waarom de puzzel niet verder is afgemaakt ook. De goede wetenschapper kan zijn ogen haast niet van de puzzel afhouden. Hij kijkt de kamer nog eens rond, glimlacht zo hier en daar bij het herkennen van zijn oude spullen, gaat dan aan tafel zitten, bekijkt de kruiswoordpuzzel aandachtig en gaat dan monter aan het werk.
Dat is een metafoor van Susan Haack, wetenschapsfilosoof van het gezonde verstand.
Voor Susan Haack gaat het in de wetenschap, zoals in al onze verstandige praktijken, steeds om het behouden, en het creëren, van een gezond evenwicht tussen enerzijds te lang doorgaan op een doodlopende weg en anderzijds te vroeg opgeven op een moeizaam begaanbaar pad.
Want dat is het, een moeizaam begaanbaar pad.