In de wereld van het massatoerisme is dit een veel voorkomend scenario. Kies zelf de enscènering: de haven van Volendam, de uitgestrekte heide op de Veluwe, de uiterwaarden van Gendt, of veel verder van huis de Mona Lisa in het Louvre of de Acropolis hoog boven Athene. Kijk eens rond en je ziet er wel één, twee, tien of vijftig lopen: toeristen met haast, toeristen die hun camera of hun mobiel (met of zonder selfiestick) tussen zichzelf en het landschap geschoven hebben. Je ziet ze voldaan, zelfverzekerd en met iets te veel tevredenheid rondlopen. Foto hier, foto daar. Ze zien alles. En het mooie is: ze nemen het allemaal mee ook, zodat ze het thuis nog eens kunnen zien.
Kijk er eens van een afstandje naar – niet naar dat landschap, maar naar die fotograferende toerist. Misschien kun je het niet onderdrukken, dat je er een beetje een meewarig gevoel van krijgt. Als je goed kijkt, dan zie je het gewoon. Die toerist ziet niets. Die ziet twee keer niets. Die neemt nu de tijd niet om het landschap te ervaren en heeft eenmaal thuis geen herinnering om naar terug te keren bij het zien – of vooral het laten zien – van zijn foto’s.
Waar doet hij het eigenlijk voor?
We hebben misschien de neiging een beetje besmuikt te gniffelen als we zo’n toerist bezig zien. Maar we kunnen er zelf ook wat van. In het onderwijs en in de zorg kunnen we onszelf met het grootste gemak betrappen in vergelijkbare scenario’s. Het is dan niet zozeer een camera die ons tweemaal verhinderd contact te maken met het landschap, maar de lesmethoden, de diagnostische tests, de zorgplannen, de leerlingvolgsystemen en de evidence-based interventies. Die deskundige uitmonstering waarmee wij vandaag de dag leerkrachten en hulpverleners menen te moeten uitrusten… dat gaat allemaal tussen begeleider en cliënt staan en tussen leerling en leerkracht.
Natuurlijk, het valt niet mee voor een hedendaagse toerist om zonder camera en zonder audioguide door een museum te lopen, minutenlang stil te staan voor een schilderij, het toe te laten jou in zijn greep te krijgen, en dan door te lopen zonder op het bordje te kijken waar de naam, het materiaal en de productiedatum op staat.
En net zo min valt het mee voor de zorgzame hulpverlener of voor de goedhartige leerkracht om op te komen voor zijn eigen gezonde verstand, zijn eigen meelevendheid, eigen sensibiliteit en eigen professionele zelfstandigheid. Er is immers zoveel wetenschappelijke expertise, er is zoveel angst voor wat er mis zou kunnen gaan, er is zo’n enorme focus op preventie en er zijn zulke venijnige prestatie-afspraken gemaakt. Daar kom je haast niet omheen. Dus verschuil je je maar achter je methodieken, achter je volgsystemen, achter je meerderen, achter de waan van het wetenschappelijk geïnformeerde beleid en het paniekvoetbal van bestuurders en politici die geen idee hebben hoe ze uit hun maakbaarheidsfictie zouden kunnen ontsnappen.
Terwijl de oplossing zo voor de hand ligt.
Kijk als leerkracht naar je klas. Of als hulpverlener naar je cliënt. Kijk goed, oprecht en eerlijk. Zoals je zou kijken naar de vrouw van je leven. Gewoon. Zonder camera.
Laat al die malle deskundigheid niet tussen beide komen, maar maak contact. Gewoon. Contact. Een leerkracht en zijn klas. Dat is alles. Daar heb je helemaal geen register voor nodig.
Een rake vergelijking met de toerist en een waardevolle oproep tot echt contact, een echt present zijn. Toch vraag ik me af in hoeverre het gebruik van een analytisch kader mij als docent(enopleider) noodzakelijkerwijs beperkt in dat contact. In hoeverre brengen we met deze oproep niet een onterechte tegenstelling aan? In hoeverre betreft het niet twee noodzakelijke modi van docentschap, dat steeds wisselt tussen aandacht voor de leerling, zijn leefwereld enerzijds en de aandacht voor de groei in vakspecifieke competenties. Persoonlijke aandacht voor de leerling maakt duidelijk waar zijn krachten en behoeften zitten, zodat je beter kunt bepalen welke vakdidactische interventies nodig en/of mogelijk zijn. Maar voor dat laatste heeft een leraar misschien wel de nodige evidence-based kennis en ervaring nodig. Een oud-rector van me zei ooit: ‘Zonder relatie geen prestatie’. Dat lijkt me een mooi uitgangspunt. (Waarop een collega overigens lachend uitriep: ‘Mijn vrouw zegt juist altijd: ‘Zonder prestatie geen relatie!’)
Ik ben bang dat er in de wereld van het onderwijs veel te veel aandacht is voor ‘prestatie’. Dat is op zich als een camera die tussen docent en leerling schuift. Wat dat betreft benijd ik uw collega niet. Want als je relatie afhangt van je prestatie… Tja, wat voor relatie is dat dan?