Het is zo’n verleidelijk idee, als je somber en moeizaam door het leven ploetert en er van alles tegen lijkt te zitten, als veel dingen niet lukken en je nooit eens een meevaller hebt – om je dan vast te houden aan het hoopvolle idee dat alles ooit weer goed komt. Dat je bij jezelf denkt: “Hier ga ik uit komen! Eens zal dit voorbij zijn.”
Het is een verleidelijk idee, en ik sla mensen niet graag iets uit handen dat ze als een laatste strohalm vastgrijpen. Maar toch, dit verleidelijke idee dat je hier ooit uit gaat komen en dat alles ooit weer goed komt – dat is in feite een heel naar idee, een idee dat je op een dwaalspoor zet. Het idee is zelf een deel van de ellende.
Het idee heeft overigens een lange geschiedenis en nestelt zich ook nu nog al echt heel vroeg in talloos veel levens. In de achtergrond. Als een vanzelfsprekend en permanent gegeven, als een stilzwijgende grondtoon die iedere ervaring kleurt. En wel in twee kleuren: zwart, donker en duister in het hier en nu; licht, luchtig en stralend in het voorbijgegaan zijn, in het doorstaan hebben, straks.
Straks.
Het idee heeft hoogtijdagen gekend in het Christelijke denken, en brengt dan een hele lange tijdsschaal met zich mee, en een diep en omvattend onderscheid tussen nu en straks. Want nu is dan je hele leven, en straks komt daarna pas, als je dood bent.
Maar het idee kent ook veel kleinere, alledaagsere, onbeduidendere varianten. Ik herinner me zelf hoe het idee zich aan mij opdrong tijdens een vakantiebaantje toen ik een jaar of achttien was. Ik stond met een bezem in het oneindig grote magazijn van een fabrieksbakkerij. Normaal moest ik bakblikken op de lopende band plaatsen, of ze er juist afhalen, maar die dag was er voor mij in de bakkerij niets te doen. Daarom kreeg ik die bezem in mijn handen geduwd en moest het magazijn gaan aanvegen. Er ging een eeuwigheid voorbij waarin ik mij dwong niet op mijn horloge te kijken. Pas na ruim een half uur stond ik me eindelijk toe eens op mijn klokje te kijken om te zien of het al bijna pauze was. Er waren nog geen zeven minuten voorbij! Zeven.
En nog vijfendertigduizend vierkante meter vloer te vegen!
Het werd een zware dag. Maar hij ging voorbij en ik wist het. Hier ging ik uitkomen. Alles zou weer goed komen!
Natuurlijk, ik heb een gezegend leven. Dat ik me deze onbenulligheid herinner als ik het over de diepe existentiële verlatenheid heb die mensen doet verlangen naar de verlossing, naar die definitieve doorgang – vanuit dit ondraaglijke leven naar die vruchtbare vallei waarin het leven goed is, naar dat andere leven waarin alle ellende achter je ligt.
Maar het is precies dit idee van die radicale ontsnapping aan het hier en nu die voor de ellende zorgt. Dat idee gooit namelijk alles op één hoop. Of eigenlijk juist op twee hopen. Eentje waarin alles treurig en negatief is en eentje waarin alles mooi en positief is. Maar als je zo in extremen gaat denken, dan wordt de overgang, de doorgang van de ene naar de andere hoop volstrekt ondenkbaar. Hoe moet je dat in hemelsnaam voor elkaar krijgen? Hoe kun je nu ooit zelf vanuit deze omvattende negativiteit terechtkomen in die zo diep verlangde volkomen positiviteit?
Tja. Dat gaat dus niet lukken.
Als een totale transformatie nodig is, dan kun je wel denken dat een tocht van duizend mijl moet beginnen met een eerste stap, maar de weg van niets naar alles is er helemaal geen van duizend mijl. Duizend mijl kun je immers nog begrijpen als een heleboel stappen, maar tussen niets en alles zitten helemaal geen stappen. De doorgang van niets naar alles is ondenkbaar. Als je van niets naar alles moet, dan is er helemaal geen eerste stap om te zetten.
Maar gelukkig hoef je ook helemaal niet van niets naar alles. Juist omdat je denkt van wel, hou je de ellende van die twee hopen in stand. Er zijn echter helemaal geen twee hopen. Er is geen doorgang. Je komt hier nooit uit. Alles komt nooit meer goed.
Alles niet. Dat is het hem juist.
Logici kunnen je vertellen hoe je op dit dwaalspoor bent beland. Je hebt het bereik van de kwantor en de negatie verkeerd begrepen. Het is niet zo dat alles niet goed is, maar dat niet alles goed is. En als niet alles goed is, dan is er iets dat wel goed is. Dat hoef je alleen maar tot je door te laten dringen om je te realiseren dat het idee van de doorgang inderdaad ondenkbaar is. Er is geen ontsnappen mogelijk. Je komt hier nooit weg. Want je bent al weg. Je bent hier nooit geweest, tenminste, niet als je met ‘hier’ die plaats bedoelt waar alles somber, zwart, treurig en negatief is. Niet alles. Dat is het hem juist.
Het zijn vijfendertigduizend vierkante meters. Best veel. Maar eindig. En de radio staat aan. Het is binnen. Het is droog. Het is een simpele klus. De ene na de andere veeg. Een verfijnbare herhaling. Op de maat van de muziek.
Meditatief. Of zoals dat vroeger heette: met het verstand op nul…
Mooie column! Alles en Niets zijn beiden begrippen die onbegrensd zijn. Ze hebben beide geen grenzen. Er valt dus ook geen grens te passeren om van Alles naar Niets te gaan of andersom.
(Ik heb in dit Alles Niets van mezelf, en dacht dat het wellicht een aardige aanvulling was)
Mooi. Bedankt.