Niet alleen de gezondheidszorg gaat gebukt onder het al eeuwenoude Cartesiaanse dualisme waarin er een strikt en fundamenteel onderscheid tussen lichaam en geest wordt gemaakt. Ook het onderwijs, met zijn nadruk op cognitieve ontwikkeling, heeft last van dit onderscheid. Vanwege dit onderscheid wordt die cognitieve ontwikkeling namelijk zeer nadrukkelijk in de geest gelocaliseerd, een plek die sinds de opkomst van de neurowetenschappen onnadenkend en gemaksheidshalve wordt geherinterpreteerd als het brein. Cognitieve ontwikkeling gebeurt in het brein. Waar anders?, hoor ik de karakteristieke educational psychologist zich al afvragen.
Die vraag laat ik even liggen, omdat ik in dit stuk in wil gaan op de beperkte en gebrekkige visie op het menselijk handelen die een rechtstreekse implicatie is van dit dualisme. Volgens het dualisme is het lichaam een complex mechanisme dat onderworpen is aan de wetten van oorzaak en gevolg. De geest is daarentegen een vrij, bewust, verantwoordelijk en rationeel wezen. De geest kan beslissingen nemen, kan verstandige intenties vormen, en het wonder van het menselijk bestaan was in de zeventiende eeuw dan vervolgens dat op de een of andere manier die geest er in slaagt om op basis van die intenties het lichaam aan te sturen.
De beeldspraak die hierbij past is al 2500 jaar geleden door Plato bedacht en kan vandaag de dag niet beter verbeeld worden dan door te denken aan de cockpit van een vliegtuig. De klokjes en meters op het dashboard geven alle relevante informatie die de piloot nodig heeft om een verstandige beslissing te nemen en op de juiste manier aan de knoppen en de handles te draaien. We horen het onze beleidsmedewerkers zeggen als ze onze bestuurders toespreken: besef dat er maar een paar knoppen zijn waaraan jullie kunnen draaien. Dat beeld past bij de onttovering van het wonder van ons bestaan. De moderne wetenschappen verwerven immers steeds beter inzicht in de manier waarop ons brein ons lichaam aanstuurt en het is ongetwijfeld een enorm monnikenwerk maar dat we uiteindelijk voldoende inzicht zullen krijgen in de werking van de automatische piloot van de mens lijkt een kwestie van tijd.
Dat zal best (al geloof ik daar geen steek van), maar ondertussen zitten we in de zorg met een geestelijke gezondheidszorg die een verontrustende status aparte heeft, met psychosomatische klachten die we niet kunnen verklaren, en met de complexe interactie tussen gedrag en gezondheid die het succes van gecontroleerd medisch ingrijpen diepgaand frustreert.
Bovendien zitten we in het onderwijs met een onhoudbaar onderscheid tussen enerzijds praktisch, beroepsgericht, lager onderwijs en anderzijds theoretisch, voorbereidend, hoger onderwijs. Daarnaast, en nog veel belangrijker, zitten we met een bizar smalle visie op leren en ontwikkelen die uitsluitend gericht is op het stimuleren van de geest. Het lichaam wordt in ons onderwijs totaal vergeten. Handelen, zo lijkt het, zeker het handelen van de hoogst opgeleiden en de maatschappelijk meest verantwoordelijken, omvat immers niet meer dan het uitlezen van het dashboard en het draaien aan de knoppen.
Ja, ja.
Er kleven minstens drie grote problemen aan deze voorstelling van zaken.
Ten eerste veronderstelt deze visie op leren en handelen dat de maatschappij een mechanistisch en stuurbaar geheel is. Nu weten we ondertussen wel dat dat niet klopt, dat de samenleving niet maakbaar is en dat de maatschappij minstens zo complex is als het weer – dat we in feite dus te maken hebben met een complex, wellicht zelfs chaotisch, systeem. En hoewel dat zo langzamerhand ook al door begint te dringen tot de wereld van organisatie, management en leiderschap, is deze complexiteit nog totaal niet doorgedrongen tot het onderwijs, en stroomt de arbeidsmarkt nog steeds vol met hoogopgeleiden die niet beter weten dan dat hen een plaats in de cockpit wacht.
Ten tweede betekent dit dat onze jongeren opgroeien met een volstrekt onverantwoord gebrek aan ervaring in de volle menselijke handelingspraktijk. Dat betreft niet alleen het marginaliseren van de klassieke lichamelijke opvoeding. Voor de oude Grieken en Romeinen was er geen sprake van een tweedeling als zij het hadden over een gezond lichaam én een gezonde geest. Maar in het huidige onderwijs is de zorg voor het lichaam gereduceerd tot een geïsoleerd schoolvak waarin misschien soms nog een beetje aan lichaamsbeheersing wordt gedaan, maar waarin dat niets te maken heeft met cognitieve ontwikkeling – tenzij het over hygiëne als lesstof gaat. Dit gebrek aan ervaring in menselijk handelen zien we ook in het vrijwel volstrekt negeren van emotieregulatie als een taak van het onderwijs. Hoewel emotieregulatie een belangrijk medemenselijk vermogen is dat cruciaal is voor iedere sociale interactie, besteden we in het onderwijs nauwelijks tijd en aandacht aan het oefenen en beoefenen van onze emotieregulatie.
Ten derde zien we deze bizar smalle visie op cognitief hoogontwikkeld handelen terug in de karakteristieke werkplek van de hoogst opgeleiden in deze samenleving: de vergaderruimte. Het handelen van hen die ogenschijnlijk het meest effect hebben op de inrichting en de kwaliteit van onze samenleving bestaat blijkbaar inderdaad alleen maar uit het nemen van besluiten. Hoe die besluiten uitgevoerd moeten worden, hoe ze hun beslag krijgen in regelgeving en hoe die regels vervolgens gehandhaafd moeten worden…? Het is net alsof dat geen kwestie van intelligent handelen meer is. Dat lijken we eenvoudig toe te kunnen vertrouwen aan niet al te hoog opgeleide, uitvoerende krachten.
Ja, ja.
Het cognitivisme dat de hedendaagse educational psychology domineert, moet zo snel mogelijk de wereld uit. Het hindert op een vreselijke manier de handelingsbekwaamheid van onze afgestudeerden.
Ik weet eigenlijk geen beter beeld van intelligent handelen dan het praktisch wijze handelen van een stel wijkagenten die de dreiging van een potentieel uit de hand lopende burenruzie weten te voorkomen. Als we onze leerlingen daar nu eens al vroeg vertrouwd mee maken, dan overkomt het hen later hopelijk niet – als ze per ongeluk toch hoogopgeleid in een bestuurskamer terecht komen – dat ze op basis van abstracte, financiële redenen tot besluiten komen die nieuwe ruzies veroorzaken in buurten waar mensen wonen die zij op hun dashboard hebben leren herkennen als mensen met een lage sociaal-economische status.
Ik lees het zo dat het van belang is dat er in het onderwijs ook aandacht is voor samen leven. Dus naast de cognitieve vakken tijd voor gesprek en expressie via sport en spel.
En het punt is dat we van te veel dingen een methode maken. Dan wordt het losgezongen van de praktijk. Hoe mooi is samenspel te oefenen via sport, of pesterijen te oefenen/ woorden te geven via drama, dans of poëzie.
En die praktische wijze moet je veel doen en evalueren. Ik hoop dat er tijd is voor politieagenten om na te kaarten hoe het ging ( intervisie) net als het zo mooi kan zijn als de leerkracht de tijd neemt om de akkefietjes van het buitenspelen te bespreken. Dat is leren voor het leven. En ja ook ’taal’.
Dank je, Susanne. Inderdaad. Zie het voorbeeld van Michael, in mijn reactie op Paul. We moeten er niet te snel een methode van willen maken. Doet me denken aan Paul Feyerabend, Against method. En het doet me ook aan Van Morrison denken: “No guru, no method, no teacher” https://www.youtube.com/watch?v=pYINV-z6LO4
Ach, ik denk ook vaak waarom reageren ze niet op mijn toch wel verstandig betoog en heldere inzichten, maar dan zie ik ook wel dat het dat niet zijn, nog niet. En dat heb ik ook met dit verhaal.
Ik weet niet of de boosdoener het idee is dat er geloofd wordt in cockpit-achtige aansturing, of dat het ‘cognitivisme’ is, of het ‘maakbaarheidsdenken’. En of je jonge mensen handelingspraktijk kunt bijbrengen via lichamelijke opvoeding, sport en emotiehantering ( ik vermoed door dramatische vorming en expressielessen, al worden die niet genoemd)…ik weet het niet zo zeker…
Dat komt omdat ik me afvroeg hoe die wijkagenten aan hun praktische wijze handelen komen?
Ik zou zeggen, zoek dat uit en maak daar een programma van…
En toch even nog dit: emoties zijn doorgaans wired in gevoelens worden getuned in een gemeenschap van experts, van mensen die zich de vaardigheid eigen hebben gemaakt met gevoelens om te gaan
Dank voor je reactie, Paul. We ploeteren samen door, op zoek naar begrip en op zoek naar impact, hopend dat al die verstandige betogen en heldere inzichten iets bewerkstelligen. Er is ongetwijfeld niet één “boosdoener”. Het gaat om een mentaliteit waarin sommige beelden, ideeën, vooronderstellingen en implicaties goed resoneren. Die mentaliteit veranderen door uit te zoeken hoe wijkagenten aan praktische wijsheid komen en daar dan een programma van te maken…? Tja, dat klinkt mij ééndimensioneler dan vermoedelijk haalbaar is. Zie het boeiende voorbeeld van Michael, klinisch psycholoog op huisbezoek, in deze tekst van Giel Hutschemaekers: http://www.boompsychologie.nl/media/4/9789059315785.pdf