Voor het NIVOZ verzorg ik een masterclass waarin ik gevraagd ben te reflecteren op wat de empirische psychologie ons over de volwassenheid te vertellen heeft.
Onvolwassenen mag je als een kind behandelen. Sterker nog, je moet ze als een kind behandelen. Ze hebben recht op en behoefte aan jouw paternalistische zorg, omdat ze nog niet weten wat ze echt willen, niet weten wat echt goed voor ze is en daardoor onvoldoende in staat zijn om hun eigen plannen te ontwikkelen en uit te voeren.
Dit is een conceptuele kwestie. Maar de empirische vraag die dan onmiddellijk volgt is hoe je vast kunt stellen wie er volwassen is en wie niet. En op welk terrein.
Ik ben van plan te gaan beweren dat de empirische psychologie niet veel met deze vraag kan, omdat “volwassenheid” eerder een eigenschap van een omgangsvorm is dan van een individu. Als je die omgangsvormen bestudeert, en zelfs als je dat op een strikt empirische manier zou doen, zul je ze veranderen, of in ieder geval kritisch bevragen, waardoor ze nooit meer dezelfde zullen zijn, zelfs als je er niets aan zou veranderen. Daarmee stuit de empirische psychologie op haar eigen grenzen. Volwassenheid zal een intrinsiek normatieve term blijken te zijn, een term die slaat op een praktijk waarin bepaalde verontschuldigingen geen geldingskracht hebben.