De Nijmeegse afdeling van het Humanistisch Verbond heeft mij gevraagd of ik een lezing wil geven over de spanning tussen rechtsstaat en democratie die in referenda zichtbaar kan worden. Ik ben natuurlijk geen politiek filosoof, maar er is wel een manier om over deze kwestie te spreken die aansluit bij thema’s waarover ik al wel jarenlang nadenk: identiteit, gezond verstand, reflectie. Dat ga ik op 19 mei a.s. doen in het voormalig koetshuis bij Café Groenewoud.
Er is veel ophef, onvrede en onduidelijkheid over de relatie tussen volksvertegenwoordigers en het volk dat zij zeggen, beogen of behoren te vertegenwoordigen. Sommigen menen dat we deze kwestie kunnen vermijden door gebruik te maken van het referendum, een politiek instrument dat een rechtstreekse raadpleging van het volk pretendeert te zijn.
Ik zal mij in deze voordracht sterk verzetten tegen het idee van een referendum of volksraadpleging. Daarbij zal ik het vooral hebben over het verschil tussen het vormen van een mening en het uiten van een mening. Een referendum kan slechts een uiting zijn. Het is een momentopname waarin een principieel toevallige meerderheid zichtbaar wordt. Een mening die op zo’n toevallig moment geuit wordt, kan niet de mening van het volk zijn. Daar is veel meer voor nodig dan een eenmalige uitspraak. Zo’n uitspraak is slechts de opening voor een gesprek. Dat gesprek zal gevoerd moeten worden en dat vraagt principieel om volksvertegenwoordigers die met elkaar, in het licht van de traditie en de toekomst, een constituerend en richtinggevend gesprek voeren. Die vertegenwoordigers moeten zich de toevalligheid van hun verkiezing goed realiseren. Zij moeten doordrongen zijn van hun taak: het gesprek permanent voortzetten. In dat gesprek gaat het niet primair om besluitvorming maar om meningsvorming. Dat is een democratie, een voortgaand gesprek, geen toevallige momentopname.
Ik zal een paar voorbeelden geven van zulke gesprekken, van hun deelnemers, hun onderwerp en hun institutionele inbedding.