Toen ik nog studeerde en op tien minuten lopen van Hoog Catharijne woonde, ging ik wel eens voor de lol op een bankje zitten bij de traverse over de Catharijnesingel. Mensen kijken. En met mijn filosofische inslag keek ik op zo’n moment ook wel een beetje naar ‘de’ mens, naar de vele verschijningsvormen van de menselijke soort, naar die processie van ongevederd gevogelte, al dat vreemde pluimage waar ik ergens op de een of andere manier verwant mee was, wezenlijk verwant, ook al had ik soms geen flauw idee hoe ik me die verwantschap zou kunnen voorstellen. Het was vooral de enorme variatie die me opviel. Alleen al de vele verschillende manieren waarop mensen over een traverse kunnen lopen: relaxt slenterend, stevig doorstappend, haastig rennend, gedreven marcherend, hooghartig voortschrijdend, aarzelend langslopend. En dan de variatie in hun kleding, in hun haardracht, in hun blik; de mimiek in hun gezicht, het karakter van hun houding.
Ik stelde mij voor hoe al die verschillende mensen al die andere dingen zouden doen die typisch zijn voor mensen: eten, praten, zingen, tuinieren, ploeteren, schrijven, ontmoeten, vrijen, voetballen, betwisten, fietsen, zwaaien, sterven, stofzuigen, tv kijken, denken, en filosoferen. Dat ze zouden filosoferen was voor mij als filosofiestudent evident. Dat wisten ze misschien zelf nog niet, maar dat zou wel veranderen, zo stelde ik me voor, als ze met mij in gesprek zouden komen. Dan zouden ze merken dat ze niet na zouden kunnen laten te doen wat volgens mij essentieel was voor mensen om te doen: vragen stellen.
Pas veel later zou ik mijzelf toestaan te accepteren dat niet iedereen filosofische vragen stelt, ook niet als ik ze naar mijn mening indringend en overtuigend genoeg confronteerde met een paar ijzersterke, prangende filosofische vragen. Nee. De menselijke soort is nog veel gevarieerder dan ik me toen in Hoog Catharijne kon voorstellen. Er zijn er meer dan genoeg die ik niet begrijp, die ik niet van binnenuit begrijp en die mij niet begrijpen, van binnen noch van buiten. We zijn een wonderlijke soort.
Een paar jaar geleden kwam ik in een tekst van Harry Kuitert – één van de invloedrijkste theologen van Nederland – een prachtig woord tegen dat mij zeer geschikt leek om het bijzondere karakter van onze soort mee uit te drukken. Kuitert verwijst naar Aristoteles die het woord als een soort neologisme geconstrueerd moet hebben door het zelfstandig naamwoord “anthropos” op een verrassende manier te vervoegen… Alsof het een werkwoord was. Het levert in het Nederlands een prachtig woord op, waar je in het begin eigenlijk niets aan ziet: mensen.
Het is een werkwoord: ik mens, jij menst, wij mensen. Ik gebruik het in mijn nieuwe boek Laat je niets wijsmaken. Over de macht van experts en de kracht van gezond verstand om vier intrigerende kenmerken van ons menselijk bestaan over het voetlicht te brengen:
- Mens zijn is vooral een kwestie van doen. Dat wij mensen zijn betekent dat wij als mensen doen, dat wij ‘mensen’.
- Over mensen praat je bijna altijd in evaluatieve zin. Als je ‘mensen’ dan gebruikt als het meervoud van ‘mens’ dan wordt het al gauw akelig. En het klinkt verkeerd. Alsof er betere en slechtere mensen zijn. Maar als je het woord ‘mensen’ als een werkwoord gebruikt kun je over beter en slechter mensen spreken, als een grammaticaal correct gegeven dat helemaal niet beladen hoeft te klinken. Vergelijk het met de bekende didactisch verantwoorde terechtwijzing: ik keur jou niet af, maar je gedrag. Zoals mensen kunnen praten, zingen, voetballen, vergaderen, enzovoort, kunnen ze ook mensen. En zoals niet iedereen evengoed zingt of voetbalt, zou je ook kunnen zeggen dat niet iedereen evengoed menst. In mijn boek verken ik de aard van de kwaliteitscriteria waaraan je moet voldoen om goed te mensen.
- Als je niet weet wat mensen is, dan zou je onterecht de neiging kunnen krijgen dat je het – net als ‘smurfen’ – overal voor kunt gebruiken. Als zo’n blauwe kabouter met zo’n witte muts tuiniert, voetbalt, zwaait of denkt, dan smurft hij immers. Maar smurfen betekent dan niet ‘tuinieren-op-de-typische-smurfen-manier’, maar het betekent gewoon letterlijk ‘tuinieren’. Smurfen is alleen maar een flauw woordgrapje. Als je zegt dat je smurft, dan doe je gewoon een beetje moeilijk omdat je in feite bedoelt dat je tuiniert, voetbalt, zwaait, denkt, enzovoort. Mensen is iets anders. Mensen is een werkwoord naast tuinieren, voetballen, enzovoort. Mensen is het werkwoord dat uitdrukt dat iemand in zijn gedrag tot uitdrukking brengt dat hij een typische, kenmerkende, voorbeeldige vertegenwoordiger van de menselijke soort is. We herkennen flarden van dit werkwoord in het gebruik van het bijvoeglijk naamwoord “menselijk”. Je kunt gevangenen bijvoorbeeld menselijk behandelen en op een menselijke manier laten zien dat je gruwt van dierenleed. Opvallend aan ‘menselijk’ is overigens dat we het vooral gebruiken als iemand met meer macht de menselijke waardigheid van de kwetsbare ander respecteert. Ik wil ‘mensen’, het werkwoord, echter veel ruimer gebruiken. Niet alleen als een uiting van respect, niet alleen als een erkenning van menselijke waardigheid, maar ook in het kwetsbare en kleine, gewoon in het zijn – of dus eigenlijk het doen – van wat je nu eenmaal bent: een mens, die nu eenmaal menst.
- In de context van mijn boek speelt een tamelijk onopvallend aspect van ons ‘mensen’ een hoofdrol: je kunt het alleen maar zelf! Mensen is wat dat betreft net als ademhalen. Je kunt er adviseurs bijhalen, je kunt er cursussen over volgen, je kunt er apparatuur bij inschakelen, maar uiteindelijk moet je het gewoon helemaal zelf doen. Wie leeft haalt zelf adem. En dus ook: wie leeft, menst zelf. Dat betekent overigens niet dat je in je eentje kunt mensen. Want dat is niet waar. Om te mensen, moet je met meer zijn, zoals met voetballen. Maar als je met anderen menst, dan is het wel zo dat ieder voor zich op eigen kracht menst. Net als bij voetballen. Er is geen mogelijkheid voor luie, bange of zogenaamd onbekwame mensen om hun mensen uit te besteden, om als een parasiet moeiteloos mee te liften op het ploeterende mensen van anderen. Een kind dat niet wil wandelen kan zich laten dragen; een student die liever lui is laat anderen verslagen schrijven. Maar deze luie student verraadt daarmee hoe hij menst. Want dat laat zich niet overnemen.
Maak er daarom maar wat van, is mijn devies. Gebruik je gezonde verstand! Mens!