René Gude is dood. Het is gisteren niemand kunnen ontgaan. Er was een groot item over hem in het journaal van acht uur, er werden interviews met hem opnieuw uitgezonden, alle nieuwssites besteedden er aandacht aan en overal verschenen In Memoriams. Als je René vijfentwintig jaar geleden zou hebben voorspeld dat de dood van een filosoof in 2015 voorpaginanieuws zou zijn, dan zou hij dat wel mooi gevonden hebben. Tenminste, voor zover het een uitdrukking zou zijn van de vanzelfsprekende zichtbaarheid van de filosofie in het alledaagse openbare leven. Want die zichtbaarheid was er toentertijd helemaal niet, en dat stoorde hem. Filosofen moesten zich niet opsluiten in academische instituten en moesten zich niet afwenden van het alledaagse met hun hoogst gecompliceerde jargon in hun hoogst gespecialiseerde publicaties. Filosofen moesten niet zo laatdunkend over de populaire cultuur doen en moesten zich niet zo onder elkaar afzonderen, met hun gewichtige eruditie. Filosofen zouden gewoon net zo’n normale verschijning in de publieke ruimte moeten zijn als sporters, politici en musici.
Als je het zo beschouwt is dat wonderwel gelukt. En hoewel er natuurlijk totaal geen sprake is van een vooropgezet plan — na drieëndertig chaotische jaren als eeuwige student begon René, eerst als advertentieverkoper, bij Filosofie Magazine — is de populariteit van de filosofie misschien wel voor een veel groter deel dan we vermoeden de verdienste van één enkele, bijzonder charismatische en immens populaire filosoof: René Gude. Natuurlijk kon hij meeliften op de wending in de filosofie naar de levenskunst, een wending die in economische zin broodnodig was voor de ISVW en Filosofie Magazine. Zij slaagden er zo in een grote markt tobbers aan te boren, mensen met zingevingsvragen die best eens langer willen nadenken over wat ze met hun leven aan moeten. Mensen die niet meer in de kerk terecht kunnen en er niet van houden dat psychologen hun vragen al te snel medicaliseren.
Maar bovenal kon René profiteren van zijn ziekte en zijn naderende dood. Ik bedoel dat helemaal niet verkeerd, maar René’s ongeneeslijke kanker gaf de filosofie in de media een unique sellingpoint. Dat klinkt misschien cru en cynisch, maar zo werkt publiciteit, en dat heeft René dondersgoed begrepen. En hij heeft het kunnen benutten, voor de goede zaak. Hij heeft het op een prachtige manier kunnen benutten! Hij heeft laten zien wat je met humeurmanagement voor elkaar kunt krijgen. Hij heeft de dood en het toelaten van het sterven in het leven bespreekbaar gemaakt. Hij heeft laten zien hoe filosofie helpt bij dat spreken. Hoe het je kan helpen omgaan met aangolvende emoties. En hoe het helpt bij het peuteren aan de knoopjes in ons verstand. René’s persoonlijke strijd met de naderende dood — die hij zelf met kenmerkend optimisme ‘een gedoetje’ noemde — is een prachtig platform geweest voor de filosofie zoals René die voor ogen had: verzoenende en opbeurende denkkracht dichtbij het alledaags geploeter van mensen.
Ik heb wel eens geschreven dat ik het hele idee van een Denker des Vaderlands een vergissing vind. Denken moeten we immers allemaal, en er gaat een fout signaal uit van de suggestie dat er eentje is die dat allemaal veel beter kan en voor ons allemaal. Het versterkt wat ik één van de mankementen van deze tijd vind: de grote kloof tussen passieve leken en pretentieuze experts.
René heeft echter laten zien dat ik me op één manier hierin vergist heb: hij is geen filosoof geweest die wilde dat er naar hem geluisterd werd omdat hij iets bijzonders te zeggen had. Daar ging het hem niet om. Hij wilde geen populaire filosoof zijn. Hij wilde de filosofie populair maken. Hij wilde iedereen laten zien dat het voor hem de moeite waard was om de filosoof in hem de ruimte te geven. Hij ploeterde optimistisch voort op het concrete slagveld van zijn eigen sterven, met humor, met gezond verstand, met menselijke wijsheid.
Daarmee is hij een mooi voorbeeld geweest voor ons allemaal.